Shabbats­lezingen: God kiest het zwakke van de wereld

Over dingen die wij groot, sterk en geweldig vinden, denkt God anders. Wanneer Hij na lange tijd een plaats kiest voor een Tempel, de centrale plaats voor de eredienst, kiest Hij niet voor de grootste stam Juda, maar voor het grondgebied van de kleine en verachte stam Benjamin.

De Bijbelgedeelten voor de komende shabbat Re’eh (Zie!) zijn:
✡ Torahlezing: Deuteronomium 11:26 – 16:17,
✡ Profetenlezing: Jesaja 54:11 – 55:5,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Johannes 7:37-52.

In verband met het thema wijken we daarvan af

Een gedeelte uit de Torahlezing
Dit zijn de verordeningen en de bepalingen die u nauwlettend in acht moet nemen, in het land dat de HEERE, de God van uw vaderen, u gegeven heeft om het in bezit te hebben, al de dagen dat u op de aardbodem leeft. U moet al de plaatsen waar de volken van wie u het land in bezit neemt, hun goden gediend hebben, volledig vernielen, op de hoge bergen, op de heuvels en onder elke bladerrijke boom. Hun altaren moet u afbreken, hun gewijde stenen in stuk­ken slaan, hun gewijde palen met vuur verbranden en de beelden van hun goden omhakken; en u moet hun naam uit die plaats doen verdwijnen.
U mag tegenover de HEERE, uw God, niet doen zoals zij! Maar naar de plaats die de HEERE, uw God, uit al uw stammen zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen, naar Zijn woning moet u vragen en daarheen komen. Daarheen moet u uw brandoffers brengen, uw slachtoffers, uw tienden, de hefoffers van uw hand, uw gelofteoffers, uw vrijwillige gaven en de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee. En daar moet u voor het aange­zicht van de HEERE, uw God, eten en u verblijden, u en uw gezinnen, over alles wat u ter hand genomen hebt en waarin de HEERE, uw God, u gezegend heeft.
U mag niet doen zoals al wat wij hier heden doen: iedereen doet wat juist is in eigen oog. Want u bent tot nu toe nog niet gekomen in de rust en in het erfelijk bezit dat de HEERE, uw God, u geven zal. Maar u zult de Jordaan oversteken en gaan wonen in het land dat de HEERE, uw God, u in erfelijk bezit geeft. Hij zal u rust geven van al uw vijanden rondom u, en u zult veilig wonen.
Dan zal daar de plaats zijn die de HEERE, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen. Daarheen moet u alles brengen wat ik u gebied: uw brandoffers, uw slachtoffers, uw tienden, de hefoffers uit uw hand en heel de keur van uw gelofteoffers die u de HEERE belooft, en daar zult u zich verblijden voor het aange­zicht van de HEERE, uw God, u, uw zonen en uw dochters, uw slaven en uw slavinnen, en de Leviet die binnen uw poorten is, want hij heeft geen aandeel of erfelijk bezit samen met u.

Deuteronomium 11:1-12 (HSV).

Dit gedeelte wijst op Jeruzalem, waar na veel om­zwer­vingen (Gilgal, Silo, Nob en Gibeon) enkele eeuwen na de intocht en verovering van het land Kana’an, de Ark zijn rustplaats vond in de Tempel die koning Salomo mocht bouwen.

Waarom Jeruzalem, een stad die volgens 1 Kronieken 11 niet in handen was van de Israëlieten, maar bewoond werd door de Jebusieten?
De Bijbelleraar Kees Bloed legt uit waarom:
God kiest niet voor niets Zijn Plaats uit in het grond­gebied van Benjamin. Benjamin was op het moment dat David zich hier vestigt, het zwarte schaap in Israël. Hiervoor waren twee redenen:
1 – De stam was zelf afschuwelijk afgeweken van Gods gebo­den, Richteren 19-21 walgt van het wangedrag van Benjamin. Heel Israël was daarom in oorlog uitge­trokken tegen de stam. Vreselijk, maar door God zo bedoeld, want ze hadden Zijn oordeel over zich afgeroepen.
2 – Uiteindelijk is een rest behouden, en uit die rest had God een koning gekozen voor een tweede kans: koning Saul. Maar ook dat project faalt, waardoor het schaap nog zwarter werd dan het al was.

Op het moment dat het volk dat inziet, gaan zij voor David aan de slag, om de lijn van Saul volko­men uit te roeien (2 Sam. 4). De smet op de stam Benjamin was verzekerd. David hoefde maar met zijn vingers te knippen, en Benjamin was niet meer. Alle stammen stonden achter hem. Maar in plaats van te triomferen over het vorige koningshuis (zoals elke heiden zou doen) róúwt David, en betoont liefde voor zijn vijand. Hij kiest, juist in het gebied van dit zwarte schaap van Israël, een stad uit als zijn hoofdstad.
De man van Gods keuze huilt om Benjamin en Saul, en bevrijdt vol vuur het gebied van Benjamin van de Jebusieten. Wat drijft hem in vredesnaam? Wist hij niet dat Benjamin niets beters verdiend had?

David wist echter dat God Saul had uitgekozen uit Benjamin, vanwege Jakobs liefde voor Rachel. JHWH was degene die daarom ook liefde voor Benjamin koesterde, ondanks het falen. Jozef en Benjamin raken een snaar aan in Gods hart, die Zijn koesterende liefde in Hem opwekken. Benjamin was vertrapt en verguisd en bestond niet meer als God recht zou doen. Maar is het vertrapte en gebrokene niet juist door God geliefd? Wordt Israël daardoor niet juist herinnerd aan het feit dat dit voor hen allen gold?

David wist dat Benjamin een tere plek was in Gods hart. Juda, de stam van zijn eigen vader, had veel meer voor de hand gelegen. Ze hadden voor alle stammen uit gestreden in de oorlogen, en uiteindelijk de koning naar Gods hart voortgebracht. Waarom bleef David Hebron niet kiezen? De plaats waar Abraham en Izak hadden gewoond? Dat was toch veel logischer geweest? Nee Benjamin, juist Benja­min. De minste van het minste was door God uitver­koren om er Zijn Verblijfplaats te vestigen.

Benjamin was niets waard in het Israël van die tijd, maar had daarom als enige stam de potentie om heel Israël samen te houden. Zij konden zich niet beroepen op het een of het ander zoals elke andere stam. Zij leefden van genade. Daar verkoos God te verblijven, heel Israël zou kunnen optrekken naar de stam die niets had om zich op te beroemen. Als David er maar in zou voorgaan, dan zou heel Israël liefde kunnen opbrengen voor deze stam die zo door het onheil getroffen was. Dat zou een band geven die niet snel zou verbreken. David wilde Israël samenbrengen in het dienen van JHWH op de plaats die Hij verkiest. Het was de grote droom van David, die helemaal niet uit was op eigen eer.

Een gedeelte uit de Profetenlezing
En zie, een oude man kwam ’s avonds terug van zijn werk, van het veld. Die man kwam ook uit het bergland van Efraïm, maar verbleef als vreemdeling in Gibea. De mannen van deze plaats waren echter Benjaminieten. Toen hij zijn ogen opsloeg, zag hij de reiziger op het plein van de stad. En de oude man vroeg: Waarheen bent u op weg en waar komt u vandaan? Daarop zei hij tegen hem: Wij zijn op doorreis van Bethlehem in Juda naar de uithoeken van het bergland van Efraïm, waar ik vandaan kom. Ik ben naar Bethlehem in Juda geweest, maar ik ben nu op weg naar het huis van de HEERE. Er is echter niemand die mij in huis neemt, hoewel onze ezels zowel stro als voer hebben en er ook brood en wijn is voor mij en voor uw dienares, alsook voor de knecht, die uw dienaren bij zich hebben. Er is aan geen ding gebrek.
Toen zei de oude man: Vrede zij u! Alles wat u ook maar ontbreekt, is bij mij. Overnacht alleen niet op het plein. En hij bracht hem zijn huis binnen en gaf de ezels voer. En nadat zij hun voeten gewassen hadden, aten en dronken zij.
Terwijl zij hun hart vrolijk maakten, zie, toen omsingelden de mannen van de stad, verdorven lieden, het huis en bonsden op de deur. En zij spraken de oude man, de heer des huizes, aan en zeiden: Breng de man die in uw huis gekomen is, naar buiten, zodat wij gemeenschap met hem kunnen hebben. Maar de man, de heer des huizes, ging naar buiten, naar hen toe, en zei tegen hen: Nee, mijn broeders, doe toch geen kwaad, nu deze man in mijn huis gekomen is. Bega zo’n dwaasheid niet. Zie, mijn dochter, een maagd, en zijn bijvrouw, die zal ik wel naar buiten brengen. Verkracht die dan maar en doe met hen wat goed is in uw ogen. Maar doe deze man die dwaasheid niet aan. De mannen wilden echter niet naar hem luisteren. Toen greep de man zijn bijvrouw en bracht haar naar buiten, naar hen toe. Vervolgens hadden zij gemeenschap met haar en deden zij de hele nacht met haar wat zij wilden, tot ’s morgens toe. En bij het aanbreken van de dageraad lieten zij haar gaan.

De stammen van Israël stuurden mannen door heel de stam van Benjamin om te zeggen: Wat is dit voor een kwaad dat onder u gebeurd is? Lever ons nu die mannen uit, die verderfelijke lieden die in Gibea zijn, zodat wij hen doden en het kwaad uit Israël weg kunnen doen. De Benjaminieten wilden echter niet naar de stem van hun broeders, de Israëlieten, luisteren. De Benja­minieten verzamelden zich daarentegen vanuit hun steden in Gibea om tegen de Israëlieten ten strijde te trekken.

En de mannen van Israël keerden naar de Benja­minieten terug en sloegen hen met de scherpte van het zwaard, van de hele stad tot de dieren, ja, tot alles toe wat aangetroffen werd. Ook staken zij alle steden die aangetroffen werden, in brand.
Richters 19:23-25 en 20:12-14, 48 (HSV)

Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen. Let namelijk op uw roeping, broeders: er zijn onder u niet veel wijzen naar het vlees, niet veel machtigen, niet veel aanzienlijken.
Maar het dwaze van de wereld heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en het zwakke van de wereld heeft God uitverkoren om het sterke te beschamen. En het onaanzienlijke van de wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en wat niets is, om wat iets is teniet te doen, opdat geen vlees voor Hem zou roemen.
Maar uit Hem bent u in Christus Jezus, Die voor ons is geworden wijsheid van God en gerechtigheid, heiliging en verlossing, opdat het zal zijn zoals geschreven staat: Wie roemt, laat hij roemen in de Heere.

1 Korinthe 1:25-31 (HSV)

Wees de eerste die reageert op "Shabbats­lezingen: God kiest het zwakke van de wereld"

Geef een reactie