Shabbats­lezingen: Het land blijft Gods eigendom

Mozes en de priester Eleazer gaven opdracht het volk te tellen, met het oog op het verdelen van het land onder de stammen. Land, dat niet hun eigendom werd, maar dat zij van God in bruikleen kregen met de opdracht om dit binnen de stam en liefst ook binnen de familie te houden. Het land mocht niet voor altijd worden verkocht.

De Bijbelgedeelten voor de komende Shabbat Pinchas (Pinehas) zijn:
✡ Torahlezing: Numeri 25:10 – 30:1,
✡ Profetenlezing: 1 Koningen 18:46 – 19:21,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Johannes 2:13-25.

In verband met het thema wijken we daarvan af

Een gedeelte uit de Torahlezing
Het gebeurde nu na die plaag dat de HEERE tegen Mozes en tegen Eleazar, de zoon van de priester Aäron, zei: Neem het aantal op van heel de gemeenschap van de Israëlieten, van twintig jaar oud en daarboven, naar hun families, ieder die in Israël met het leger uittrekt.
Mozes dan en de priester Eleazar zeiden tegen hen, in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, [ter hoogte] van Jericho: [Neem het aantal op] van twintig jaar en daarboven, zoals de HEERE Mozes en de Israëlieten, die uit het land Egypte vertrokken waren, geboden had.

Dit was [het aantal van] de nakomelingen van Israël die geteld waren: zes­honderd­een­duizend zeven­honderd­dertig.
En de HEERE sprak tot Mozes: Onder deze [stammen] moet het land als erfelijk bezit verdeeld worden, over­een­komstig het aantal namen. Voor degenen die met velen zijn, moet u het erfelijk bezit groot maken en voor degenen die met weinigen zijn, moet u het erfelijk bezit minder groot maken; aan ieder moet zijn erfelijk bezit gegeven worden over­een­komstig degenen van hen die geteld zijn.
Het land zal echter door het lot verdeeld worden; volgens de namen van de stammen van hun vaderen zullen zij het in erfelijk bezit nemen. Volgens het lot zal ieders erfelijk bezit tussen velen en weinigen [in aantal] verdeeld worden.

Verder mag het land niet voor altijd verkocht worden, want het land behoort Mij toe. U bent immers vreem­de­lingen en bijwoners bij Mij. In heel het land dat u bezit, moet u de loskoping van het land toestaan.
Numeri 26:1-4, 51-56 en Leviticus 25:23-24 (HSV).

Bij het verdelen van het land werd rekening gehouden met ieders behoefte, met het aantal mensen dat per stam werd geteld. Een grote stam kreeg meer grond toegewezen, een kleine stam had minder nodig.
(Wat betreft de enorme aantallen getelde mensen: volgens Hebraïci kun je het woord ‘duizend’ ook vertalen als ‘groep’, met name een groep strijders met hun leider. Dan komen de aantallen mensen meer in de buurt van de hoeveelheid mensen die het land kan voeden).

Een gedeelte uit de Profetenlezing
Dit is wat de Israëlieten als erfbezit hebben ontvangen in het land Kanaän, wat de priester Eleazar en Jozua, de zoon van Nun, en de familiehoofden van de stammen van de Israëlieten, hun als erfbezit toege­wezen hebben.
Door het lot werd hun het erfelijk bezit toegewezen, zoals de HEERE door de dienst van Mozes geboden had met betrekking tot de negen stammen en een halve stam. Want aan de twee stammen en de halve stam had Mozes een erfelijk bezit gegeven aan de overzijde van de Jordaan, maar aan de Levieten had hij geen erfelijk bezit in hun midden gegeven.
Immers, de nakomelingen van Jozef bestonden uit twee stammen, Manasse en Efraïm, maar aan de Levieten gaven zij geen deel van het land, maar steden om te bewonen, met hun weidegronden, voor hun vee en hun bezittingen.
Zoals de HEERE Mozes geboden had, zo hebben de Israëlieten dat gedaan toen ze het land verdeelden.

Jozua 14:1-5 (HSV)

Niet door een vooraanstaande positie, of rijkdom of eer, maar door het lot werd bepaald welke stam welk gebied in Gods land in gebruik mocht nemen, rekening houdend met de grootte, en dus de behoefte, van elke stam en familiegroep. Iedere stam kreeg een gebied in bruikleen van God, en als teken dat zij geen eigenaar waren, moest iedere stam uit zijn gebied enkele steden in gebruik geven aan de Levieten, de stam die de dienst aan God verzorgde.

Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers ook een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.
God heeft Zijn volk, dat Hij van tevoren kende, niet verstoten. Of weet u niet wat de Schrift zegt in de geschiedenis van Elia, hoe hij God aanspreekt over Israël en zegt: Heere, Uw profeten hebben zij gedood en Uw altaren afgebroken, en ik ben alleen over­gebleven. Ook staan zij mij naar het leven.
Maar wat zegt het Goddelijk antwoord tegen hem? ‘Ik heb voor Mijzelf nog zeven­duizend mannen over­gelaten, die de knie voor het beeld van Baäl niet gebogen hebben.’
Zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een over­blijfsel ontstaan, overeen­komstig de verkiezing van de genade. Maar als het door genade is, is het niet meer uit de werken, anders is genade geen genade meer. En als het uit de werken is, is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer.
Wat dan? Wat Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen en de anderen zijn verhard, zoals geschreven staat: ‘God heeft hun een geest van diepe slaap gegeven’, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot op de dag van heden.

En als de eerstelingen heilig zijn, dan het deeg ook, en als de wortel heilig is, dan de takken ook. Als nu enige van die takken afgerukt zijn, en u, die een wilde olijf­boom bent, in hun plaats bent geënt en mede deel hebt gekregen aan de wortel en de vettig­heidvan de olijf­boom, beroem u dan niet tegenover de takken. En als u zich beroemt: U draagt de wortel niet, maar de wortel u.
U zult dan zeggen: De takken zijn afgerukt, opdat ik zou worden geënt. Dat is waar. Door ongeloof zijn zij afgerukt en u staat door het geloof. Heb geen hoge dunk van uzelf, maar vrees. Want als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, dan is het ook mogelijk dat Hij u niet spaart. Zie dan de goeder­tieren­heid en de strengheid van God: strengheid over hen die gevallen zijn, over u echter goeder­tieren­heid, als u in de goeder­tieren­heid blijft. Anders zult ook u afgehouwen worden.
En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, geënt worden, want God is machtig hen opnieuw te enten. Want als u afgehouwen bent uit de olijfboom die van nature wild was, en tegen de natuur in op de tamme olijfboom geënt bent, hoeveel te meer zullen zij die natuurlijke takken zijn, geënt worden op hun eigen olijfboom.

Romeinen 11:1-8 en 16-24 (HSV).

Heeft God zijn volk verstoten, toen zij niet in Jezus geloofden en na de opstanden tegen de Romeinen uit het land werden verdreven, zoals de aanhangers van de Vervangingstheologie menen? Heeft Israël geen bestaans­recht meer op deze aarde, zoals sommige fanatieke theologen denken? De apostel Paulus, en de loop van de geschie­denis, tonen een geheel ander beeld. ‘Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk’ schreef Paulus (:29). Dat geldt zowel voor hun geloof of ongeloof, als voor de beloften van God dat het land Israël voor eeuwig bestemd is voor het volk Israël.

Zie ook het Archeologie-artikel en de Muziekvideo van deze week.

Wees de eerste die reageert op "Shabbats­lezingen: Het land blijft Gods eigendom"

Geef een reactie