Het verband tussen het Joodse Pesachfeest en het christelijke Paasfeest is dit jaar extra duidelijk nu deze samenvallen. Ze hebben ook alles met elkaar te maken: het lam dat de Israëlieten slachten, en waarvan het bloed hun woningen beschermde, was een profetische voorafschaduwing van Jezus sterven als verzoening voor onze zonden.
De Bijbelgedeelten voor de komende shabbat van Pesach en het Paasfeest zijn:
✡ Torahlezing: Exodus 12:21-51, Numeri 28:16-25,
✡ Profetenlezing: Jozua 5:2 – 6:1 en 6:27,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Johannes 10:14-18.
In verband met het thema wijken we daarvan af.
Gedeelten uit de Torahlezing
De HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron in het land Egypte: Deze maand zal voor u het begin van de maanden zijn. Hij zal voor u de eerste zijn van de maanden van het jaar.
Spreek tot heel de gemeenschap van Israël: Op de tiende dag van deze maand moet ieder voor zich een lam per familie nemen, een lam per gezin. Maar als het gezin te klein is voor een lam, dan moet hij er samen met de buurman, die het dichtst bij zijn gezin woont, één nemen, overeenkomstig het aantal personen. U moet bij het lam rekening houden met wat ieder eten kan.
U moet een lam zonder enig gebrek hebben, een mannetje van een jaar oud. U moet het van de schapen of van de geiten nemen.
U moet het in bewaring houden tot de veertiende dag van deze maand, en heel de verzamelde gemeenschap van Israël zal het slachten tegen het vallen van de avond. En zij zullen van het bloed nemen en het aan de beide deurposten strijken en aan de bovendorpel, aan de huizen waarin zij het eten zullen.
Zij moeten het vlees dezelfde nacht nog eten; op vuur gebraden, met ongezuurde broden, en met bittere kruiden moeten zij het eten. U mag daarvan niets rauw eten, en zeker niet in water gekookt, maar alleen op vuur gebraden, met zijn kop, met zijn poten en zijn ingewanden. U mag daarvan ook niets overlaten tot de morgen. Wat er de volgende morgen van over is, moet u met vuur verbranden.
En zo moet u het eten: uw middel omgord, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand. U moet het met haast eten, het is Pascha voor de HEERE. Want Ik zal in deze nacht door het land Egypte trekken en alle eerstgeborenen in het land Egypte treffen, van de mensen tot het vee. En Ik zal aan al de goden van de Egyptenaren strafgerichten voltrekken, Ik, de HEERE. En het bloed zal u tot een teken zijn aan de huizen waarin u verblijft. Als Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan en er zal geen plaag onder u zijn die verderf teweegbrengt, als Ik het land Egypte zal treffen.
Toen riep Mozes al de oudsten van Israël bijeen en zei tegen hen: Kies uit, en neem voor uzelf kleinvee voor uw gezinnen, en slacht het paaslam. Neem dan een bosje hysop en doop het in het bloed dat in een schaal is, en strijk van het bloed dat in de schaal is, op de bovendorpel en op de beide deurposten. Maar wat u betreft, niemand mag de deur van zijn huis uit gaan, tot de volgende morgen. Want de HEERE zal het land doortrekken om Egypte te treffen, maar als Hij het bloed zal zien op de bovendorpel en op de beide deurposten, dan zal de HEERE de deur voorbijgaan en de verderver niet toestaan om uw huizen binnen te komen om u te treffen.
Exodus 12:1-13 en 21-23 (HSV).
Gods verlossing van zijn volk uit Egypte ging niet buiten hen om. Hij vroeg een actieve daad van gehoorzaamheid: neem een lam van de schapen of de geiten, houd het een paar dagen in huis en slacht en braad het dan. Smeer het bloed aan de deurposten van het huis.
• Een daad die niet zonder risico was: een van de Egyptische goden werd afgebeeld met het hoofd van een ram, en de Egyptenaren zouden het als belediging kunnen opvatten.
• Een daad die als offer bedoeld was. Daarom werd een gaaf, mannelijk eenjarig dier gevraagd, waarvan het bloed werd opgevangen en aan de deurposten gesmeerd, als een verzoening, als een bescherming tegen de doodsengel.
• Een daad die in alle Israëlische huizen gelijktijdig werd uitgevoerd. Het ging immers niet om de afzonderlijke families, maar om het volk als geheel.
• Een daad die een profetie was, en heenwees naar het offer van Christus als verzoening van de zonden.
Een gedeelte uit de Profetenlezing
Toen stuurde koning [Josia] boden, en al de oudsten van Juda en Jeruzalem verzamelden zich bij hem. De koning ging naar het huis van de HEERE, en met hem iedere man uit Juda en alle inwoners van Jeruzalem, de priesters, de profeten en heel het volk, van de kleinste tot de grootste. En hij las ten aanhoren van hen al de woorden van het boek van het verbond dat in het huis van de HEERE gevonden was. De koning ging bij de pilaar staan en sloot een verbond voor het aangezicht van de HEERE, om de HEERE te volgen en Zijn geboden, Zijn getuigenissen en Zijn verordeningen met heel zijn hart en met heel zijn ziel in acht te nemen, door de woorden van dit verbond die in deze boekrol beschreven zijn, uit te voeren. En het hele volk trad toe tot dit verbond.
De koning gebood het hele volk: Houd voor de HEERE, uw God, het Pascha, zoals in dit boek van het verbond beschreven staat. Want zoals dit Pascha was er geen gehouden, vanaf de dagen van de richters, die aan Israël leiding gegeven hadden, en ook niet in al de dagen van de koningen van Israël of van de koningen van Juda. Maar in het achttiende jaar van koning Josia werd dit Pascha voor de HEERE in Jeruzalem gehouden.
2 Koningen 23:1-3 en 21-23 (HSV).
Josia was een van de laatste koningen van Juda voor de ballingschap, en hij diende God met een oprecht hart. Hij liet de bouwvallige gedeelten van de Tempel herstellen, en toen in de tempel het Wetboek werd gevonden, verootmoedigde hij zich. Hij liet het Wetboek voorlezen, en vorst en volk traden toe tot het verbond met God. Alles wat te maken had met het dienen van afgoden liet de koning verbranden of vernietigen.
Daarna gaf de koning opdracht, het Pascha te vieren. Zoals de Israëlieten uit de slavernij waren bevrijd tijdens de uittocht uit Egypte, zo waren de Judeeërs nu immers bevrijd uit de slavernij van de afgodendienst.
Helaas duurde deze opwekking niet langer dan koning Josia leefde. Hij werd opgevolgd door enkele koningen die God niet dienden, en nog geen 25 jaar later werd het volk weggevoerd in Babylonische ballingschap.
Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
En de discipelen deden zoals Jezus hun opgedragen had, en maakten het Pascha gereed. Toen het avond geworden was, lag Hij aan met de twaalf.
En toen zij aten, zei Hij: Voorwaar, Ik zeg u dat een van u Mij zal verraden. En zij werden zeer bedroefd en ieder van hen begon tegen Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Heere? Hij antwoordde en zei: Wie de hand met Mij in de schotel indoopt, die zal Mij verraden. De Zoon des mensen gaat wel heen zoals over Hem geschreven is, maar wee die mens door wie de Zoon des mensen verraden wordt! Het zou goed voor die mens zijn als hij niet geboren was. Judas, die Hem verraadde, antwoordde en zei: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zei tegen hem: U hebt het gezegd.
En terwijl zij aten, nam Jezus het brood en toen Hij het gezegend had, brak Hij het en gaf het aan de discipelen en Hij zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam. Hij nam ook de drinkbeker en nadat Hij gedankt had, gaf Hij hun die, en zei: Drink allen daaruit, want dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. Ik zeg u dat Ik van nu aan van de vrucht van de wijnstok niet zal drinken tot op de dag wanneer Ik die met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk van Mijn Vader.
Mattheüs 26:19-30 (HSV).
Wat een blij feest van herdenken van de bevrijding, de uittocht uit Egypte, moest zijn, werd overschaduwd door verdriet en pijn. Verdriet om een volgeling die drie jaar Jezus had gevolgd, en Hem nu zou verraden. Zorg, om de drinkbeker van lijden en sterven die Jezus voor zich wist. Na de Sederavond bad Jezus: ‘Vader, als U wilt, neem deze drinkbeker van Mij weg; maar laat niet Mijn wil, maar de Uwe geschieden.’ Jezus ging de weg van gehoorzaamheid aan zijn Vader, wetend dat alleen door zijn offerdood vergeving van zonden voor de mensheid mogelijk is en het Koninkrijk van God zal baanbreken.
Het offer was de Here Jezus ‘bracht’ (Hij onderging het op passieve wijze) met Zijn Eigen dood had een verband met het offerdier dat met Pésach werd geslacht (beiden weren Gods oordeel af. Het ene ten tijde van de 10de plaag van God over Egypte en het andere voor het toekomstige oordeel van God over de mensheid). Maar Zijn offer was, net als het Pésachoffer, geen Tempeloffer, dus kan nooit betekenis hebben gehad als zondoffer.
Ook zeker niet in volbrengende of afrondende zin, want dat zou Zijn ambt als Hogepriester, waarin Hij dagelijks voor ons pleit ter vergeving van zonden in het heden, overbodig maken.