Shabbats­lezingen: We hoeven God niet gunstig te stemmen

Het bijzon­dere is dat we God niet gunstig hoeven te stemmen met een offer. Het feit dat Hij ons dit middel aanbiedt, duidt erop dat Hij ons al gunstig gezind is. Het gaat van de Eeuwige uit om ons zover te krijgen, dat we weer naar Hem toe groeien.

De Bijbelgedeelten voor de komende shabbat Tzav (Gebod) zijn:
✡ Torahlezing: Leviticus 6:8 – 8:36,
✡ Profetenlezing: Jeremia 7:21 – 8:13 en 9:23-24,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Hebreeën 9:11-28.

In verband met het thema wijken we daarvan af

Een gedeelte uit de Torahlezing
De HEERE sprak tot Mozes: Gebied Aäron en zijn zonen: Dit is de wet voor het brandoffer. Het brand­offer zelf moet de hele nacht tot de morgen op de vuur­haard van het altaar blijven, en het vuur van het altaar moet erop blijven branden.
De priester moet dan zijn linnen kleed aandoen en een linnen broek over zijn lichaam aantrekken. Vervolgens moet hij de as nemen, als het vuur het brand­offer op het altaar verteerd heeft, en die naast het altaar leggen. Dan moet hij zijn kleding uittrekken en andere kleren aan­trekken, en de as buiten het kamp naar een reine plaats brengen.
En het vuur op het altaar moet daarop blijven branden; het mag niet uitgeblust worden. De priester moet er elke morgen hout op aansteken, daarop het brand­offer schikken en het vet van de dankoffers erop in rook laten opgaan. Het vuur moet voortdurend op het altaar blijven branden, het mag niet uitgeblust worden.

Leviticus 6:8-13 (HSV).

Gedeelten uit de Profetenlezing
Niet om uw offers zal Ik u straffen, want uw brandoffers (houd) Ik voortdurend voor (ogen).
(Toch) hoef Ik uit uw huis geen jonge stier te nemen of bokken uit uw kooien, want al de (wilde) dieren in het woud zijn van Mij, de dieren op duizend bergen. Ik ken alle vogels van de bergen, het wild van het veld is bij Mij. Als Ik honger had, Ik zou het u niet zeggen; want van Mij is de wereld en al wat zij bevat. Zou Ik stierenvlees eten of bokkenbloed drinken?
Offer dank aan God en kom aan de Allerhoogste uw geloften na. Roep Mij aan in de dag van benauwdheid; Ik zal u eruit helpen en u zult Mij eren.

Red mij van bloedschulden, o God, God van mijn heil, dan zal mijn tong vrolijk zingen van Uw gerechtigheid.
Heere, open mijn lippen; dan zal mijn mond Uw lof verkondigen.
Want U vindt geen vreugde in offers, anders zou ik ze brengen; in brandoffers schept U geen behagen.
De offers voor God zijn een gebroken geest; een verbrijzeld en verslagen hart zult U, o God, niet verachten.
Doe goed aan Sion, naar Uw welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op. Dan zult U vreugde vinden in offers van gerechtigheid, in een brandoffer en een offer dat geheel verteerd wordt; dan zal men jonge stieren offeren op Uw altaar.

Psalm 50:8-15, Psalm 51:16-21 (HSV). Zie ook Jesaja 1:11 en Maleachi 3:4-24.

Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
Want de wet, die (slechts) een schaduw heeft van de toekomstige (heils)goederen en niet het wezen van de dingen zelf, kan nooit met dezelfde offers, die zij jaar in jaar uit ononderbroken brengen, hen die naderen tot volmaaktheid brengen. Zou er anders niet een einde gekomen zijn aan het offeren? Want zij die de dienst verrichtten, zouden zich dan in geen enkel opzicht meer bewust zijn van zonden, wanneer zij eens (en voor altijd) gereinigd waren. Maar (nu) wordt men door deze (offers) elk jaar opnieuw aan de zonden herinnerd. Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneemt.
Daarom zegt Hij bij Zijn komst in de wereld: Slachtoffer en graanoffer hebt U niet gewild, maar U hebt voor Mij een lichaam gereedgemaakt. Brandoffers en (offers) voor de zonde hebben U niet behaagd. Toen zei Ik: Zie, Ik kom – in de boekrol is over Mij geschreven – om Uw wil te doen, o God.
Daarvoor had Hij gezegd: Slachtoffer en graanoffer en brandoffers en (offers) voor de zonde hebt U niet gewild en zij hebben U niet behaagd, hoewel zij over­een­kom­stig de wet worden gebracht. Daarna sprak Hij: Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God. Hij neemt het eerste weg om het tweede (daarvoor in de plaats) te zetten. Op grond van die wil zijn wij geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus, eens en voor altijd (gebracht).
En iedere priester stond wel dagelijks te dienen en bracht vaak dezelfde slachtoffers, die de zonden (toch) nooit zouden kunnen wegnemen, maar deze (Priester) is, nadat Hij één slachtoffer voor de zonden geofferd had, tot in eeuwigheid gezeten aan de rechter(hand) van God. Verder wacht Hij op (het tijdstip) dat Zijn vijanden tot een voetbank voor Zijn voeten gemaakt worden.
Want met één offer heeft Hij hen die geheiligd worden, tot in eeuwigheid volmaakt.
En de Heilige Geest getuigt het ons ook. Want na eerst gezegd te hebben: Dit is het verbond, dat Ik met hen na die dagen zal sluiten, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun hart geven en Ik zal die in hun verstand schrijven, en aan hun zonden en hun wetteloze daden zal Ik beslist niet meer denken. Waar er nu vergeving voor is, is er geen offer voor de zonde meer (nodig).

Hebreeën 10:1-18 (HSV)

We hoeven God niet gunstig te stemmen met offers
De offers van Israël zijn uniek, in vergelijking met de offers van andere volken, schrijft Lion S. Erwteman, Rosj Kehilla van de Messiaanse gemeente Beth Yeshua in Amsterdam. Ze zijn niet bedoeld om goden gunstig te stemmen. Ze worden opgedragen om te worden uitgevoerd, en dus is gehoorzaamheid vereist. Je zou kunnen zeggen dat die gehoorzaam­heid gunstig werkt in de relatie tussen Israël en de Eeuwige.
Maar de offers zelf hebben tot doel om het slechte in ons aan te tonen en te laten sterven. Het slechte in ons heeft ons weg laten drijven van de Eeuwige. Het heeft onze relatie met Hem verbroken.
En het bijzon­dere is dat we G’d niet gunstig hoeven te stemmen met dat offer. Het feit dat Hij ons dit middel aanbiedt, duidt erop dat Hij ons al gunstig gezind is. Het gaat van de Eeuwige uit om ons zover te krijgen, dat we weer naar Hem toe groeien. Zo bezien zou je kunnen zeggen dat de offers van Israël bedoeld zijn om óns gunstig te stemmen.

Israël leert in Leviticus 16 -18 dat deze offers door middel van het bloed op het altaar ‘verzoening’ bewerken. Vandaar dat het verboden is om bloed te eten. Het Hebreeuwse werkwoord voor verzoenen, kapér, betekent ook: bedekken (kafar). Paulus zegt in 1 Korintiërs 13:7 over de liefde: ‘zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen.’
Hij beschrijft daarmee het principe van kappara, bedekking. Het bijbelse kappara is geen magisch middel dat verkeerde zaken laat verdwijnen. De verkeerde zaken worden bedekt. De Eeuwige is ons al gunstig gezind en Hij bedekt onze fouten, om ons gunstig te stemmen en ons weer naar Zich toe te halen.

Naast verzoening zijn deze offers ook een beeld van plaats­vervangend betalen. De fouten die we hebben gemaakt, moeten hersteld worden. Wij hebben het ‘geld’ niet om dat te betalen. En nu biedt de ons gunstig gezinde G’d van Israël ons aan om die schuld te betalen en ons te bedekken. Dat kost Hem, niet ons. Vergeving heeft nu eenmaal een prijs. En sommige zaken die tussen ons en de Eeuwige in staan en die door de offers van deze hoofdstukken worden beschreven, kunnen we niet uit eigen zak betalen. We hebben G’ds vergeving nodig. Vandaar de plaatsvervanging wanneer de betaling plaatsvindt.

Deze offers worden geautoriseerd door het offer van de Messias van Israël. Die zou komen als de lijdende Messias, om in onze plaats te sterven en uit de dood op te staan. Later zal Hij opnieuw komen om als koning het Koninkrijk van de Eeuwige op aarde te vestigen, in Jeruzalem, en om vrede te brengen. Vanaf een bepaald moment zijn er geen zondeoffers meer nodig. Maar die vrede brengende Messias moet nog komen. En de tijd van genade, vergeving en verzoening loopt nog steeds. Nog steeds moeten we gunstig gezind worden jegens de G’d van Israël. Nog steeds is er de noodzaak om ons te bekeren en te corrigeren.

1 reactieop"Shabbats­lezingen: We hoeven God niet gunstig te stemmen"

  1. Als toevoeging zou nog over offers gesteld kunnen worden dat:
    – ze een bepaalde toepassing hadden. Tegenover een bepaalde zonde stond een bijbehorend offer.
    – er rekening werd gehouden met iemands situatie. Van welgestelden werd het volle/normale offer verwacht en van armen een minder kostbaar offer.
    – er eisen waren aan offers. Ze moesten gaaf zijn/waardevol en vooral dat de offeraar de juiste hartsintentie/denkgesteldheid (hart en hoofd er volledig bij betrokken). Geconcentreerdheid en rust.
    – ze bedoeld waren om Isra’El op God gericht te houden. Elk offer werd ook weer als herwijding aan God gezien.
    – ze laten zien dat God gemeenschap met het volk wilde houden. Hij moest geheiligd worden wilde Hij kunnen blijven verblijven temidden van Isra’El.
    – ze ook logisch waren voor Gods volk. De dagelijkse brandoffers b.v. om Hem te danken en eren voor Zijn dagelijkse Aanwezigheid en zegen.
    – ze maken gemeenschap met God mogelijk. Het gaat dan om dat deel van het offer dat gegeten moest worden door de offeraar (kohen en soms ook de Isra’Eliet).
    – er Tempeloffers waren en niet-Tempeloffers. Voorbeelden van niet-Tempeloffers: dieren die in het veld werden geslacht, maar wel aan God gewijd werden, het Pésachoffer en het offer van de Here Jezus.
    – er ook andere offers bestaan, zoals gebeden of het geven van iets, zoals geld en tijd/aandacht.
    Dit overziende, wat kan er dan tegen offeren zijn? Vandaar dat het vrome Isra’El uitziet naar het herstel van Gods centrale eredienst op aarde.

Geef een reactie