In zijn heilsweg maakt God vaak andere keuzes dan wij. God koos niet voor Ismaël, Abrahams eersteling, maar voor Isaäk, Jakob werd gekozen boven zijn oudere broer Esau, en van Jozefs zonen kreeg niet Manasse maar zijn jongere broer Efraïm de grootste zegen. Bij God geldt geen ‘wet gelijke behandeling’, Hij is ons geen verantwoordeing schuldig.
De Bijbelgedeelten voor de komende shabbat Wayechi (En hij leefde) zijn:
✡ Torahlezing: Genesis 47:28 – 50:26,
✡ Profetenlezing: 1 Koningen 2:1-12,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: 1 Petrus 1:1-9.
In verband met het thema wijken we daar van af.
Een gedeelte uit de Torahlezing
Jakob zegent al zijn zonen, en rekent twee van de zonen van Jozef als de zijne. Daarbij wisselt hij hen om, geeft Efraïm, de jongste, de grootste zegen, omdat die tot een groter volk zal worden. Het heeft ook te maken ket hun namen: Manasse betekent ‘doen vergeten’ en kijkt achterom, Efraïm betekent ‘dubbel vruchtbaar’ en ziet vooruit.
Na deze dingen gebeurde het dat men tegen Jozef zei: Zie, uw vader is ziek! Toen nam hij zijn twee zonen, Manasse en Efraïm, met zich mee. Men vertelde Jakob: Zie, uw zoon Jozef komt naar u toe. Israël verzamelde toen zijn krachten en ging op het bed zitten.
Daarna zei Jakob tegen Jozef: God, de Almachtige, is aan mij verschenen in Luz, in het land Kanaän, en Hij heeft mij gezegend. Hij heeft tegen mij gezegd: Zie, Ik zal u vruchtbaar maken, u talrijk maken, en u tot een menigte van volken maken; en Ik zal dit land aan uw nageslacht na u geven als eeuwig bezit. Nu dan, jouw twee zonen, die bij jou in het land Egypte geboren zijn voordat ik bij je in Egypte kwam, zijn van mij; Efraïm en Manasse zijn van mij, net als Ruben en Simeon. Maar je nakomelingen die je na hen zult verwekken, zullen van jou zijn. Bij het ontvangen van hun erfelijk bezit zullen zij onder de naam van hun broers gerekend worden.
Toen zag Israël de zonen van Jozef en zei: Wie zijn dat? Jozef zei tegen zijn vader: Dat zijn mijn zonen, die God mij hier gegeven heeft. En hij zei: Breng hen toch bij mij, dan zal ik hen zegenen. De ogen van Israël waren echter zwak van ouderdom; hij kon niet goed meer zien. Hij liet hen dichter bij zich komen; toen kuste hij hen en omhelsde hen. En Israël zei tegen Jozef: Ik had niet gedacht je gezicht ooit nog te zien, maar zie, God heeft mij zelfs je nageslacht laten zien.
Toen liet Jozef hen bij Jakobs knieën weggaan, en hij boog zich met zijn gezicht ter aarde. Daarna nam Jozef hen beiden: Efraïm aan zijn rechterhand – voor Israël was dat links – en Manasse aan zijn linkerhand – voor Israël was dat rechts. Zo liet hij hen dichter bij hem komen. Maar Israël stak zijn rechterhand uit en legde die op het hoofd van Efraïm, hoewel deze de jongste was, en hij legde zijn linkerhand op het hoofd van Manasse. Hij kruiste zijn handen, hoewel Manasse de eerstgeborene was. En hij zegende Jozef en zei: De God voor Wiens aangezicht mijn vaderen, Abraham en Izak, gewandeld hebben, de God Die mij als herder geleid heeft, mijn leven lang tot op deze dag, de Engel, Die mij verlost heeft van al het kwaad, zegene deze jongens, zodat door hen mijn naam genoemd zal blijven, en de naam van mijn vaderen Abraham en Izak, en zij in het midden van het land in menigte zullen toenemen Toen Jozef zag dat zijn vader zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm legde, was dat kwalijk in zijn ogen. Daarom greep hij de hand van zijn vader om die te verleggen van het hoofd van Efraïm naar het hoofd van Manasse. Jozef zei tegen zijn vader: Niet zó, mijn vader, want dit is de eerstgeborene. Leg uw rechterhand op zijn hoofd. Maar zijn vader weigerde het en zei: Ik weet het, mijn zoon, ik weet het. Ook hij zal tot een volk worden, ook hij zal aanzien krijgen; maar toch zal zijn jongste broer meer aanzien krijgen dan hij, en zijn nageslacht zal tot een grote menigte van volken worden.
Zo zegende hij hen op die dag; hij zei: Israël zal met jullie naam zegenen door te zeggen: Moge God u maken als Efraïm en als Manasse. Zo plaatste hij Efraïm vóór Manasse..
Genesis 48:1-6 en 8-20 (HSV).
Een gedeelte uit de Profetenlezing
Efraïm is uitgegroeid tot de grootste stam en de leider van het noordelijke rijk Israël. God spreekt hem aan op de afdwaling van dit rijk, en herinnert Efraïm aan zijn liefde voor hem.
Ik heb zeker gehoord dat Efraïm zichzelf beklaagt: U hebt mij gestraft, ik ben gestraft als een ongetemd kalf. Bekeer mij, dan zal ik bekeerd zijn, want U bent de HEERE, mijn God. Want nadat ik bekeerd was, heb ik berouw gekregen. Nadat ik met mijzelf bekend ben gemaakt, heb ik mij op de heup geslagen. Ik ben beschaamd, ja, ook te schande geworden, omdat ik de smaad van mijn jeugd meedraag.
Is Efraïm voor Mij niet een dierbare zoon, is hij voor Mij niet een lievelingskind? Want zo dikwijls als Ik tot hem spreek, denk Ik nog voortdurend aan hem. Daarom is Mijn binnenste bewogen over hem, Ik zal Mij zeker over hem ontfermen, spreekt de HEERE.
Jeremia 31:18-20 (HSV).
Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
Door het geloof in de God die tot hem sprak, gaf Isa’ak aan Jakob de grote zegen, de heilsbelofte. Door het geloof zegende Jakob Efraïm boven Manasse, en sprak over de terugkeer naar Kanaän.
Door het geloof heeft Izak [zijn zonen] Jakob en Ezau gezegend, met betrekking tot toekomstige dingen. Door het geloof heeft Jakob bij zijn sterven ieder van de zonen van Jozef gezegend en hij boog zich in aanbidding neer, [terwijl hij leunde] op het uiteinde van zijn staf. Door het geloof heeft Jozef bij zijn sterven melding gemaakt van de uittocht van de Israëlieten en heeft hij een opdracht gegeven in verband met zijn gebeente.
Hebreeën 11:21-22 (HSV).
Overgenomen van Israeltoday.nl
Wees de eerste die reageert op "Shabbatslezingen: God maakt soms andere keuzes"