Voordat Josef zich bekend maakt aan zijn broers, stelt hij hen op de proef: Zijn ze nog zo hardvochtig als toen zij hem verkochten als slaaf? Hebben ze nog zo weinig respect voor hun vader? Denken zij nog steeds alleen aan zichzelf?
De Bijbelgedeelten voor de komende sjabbat Wayishlach (Toen hij naderde) zijn:
✡ Torahlezingen: Genesis 44:18 – 47 ;27,
✡ Profetenlezing: Ezechiël 37:15-28,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Lukas 6:12-16.
In verband met het thema wijken we daarvan af.
Een gedeelte uit de Torahlezing:
Voordat onderkoning Josef zich bekend maakt aan zijn broers, stelt hij hen op de proef: Zijn ze nog zo hardvochtig als toen zij hem in een droge put gooiden en hem verkochten als slaaf? Hebben ze nog zo weinig respect voor hun vader, die zij bedrogen met een gescheurde en in bloed gedompelde mantel? Denken zij nog steeds alleen aan zichzelf? Daarom gaf hij zijn broers, die tijdens de hongersnood graan kwamen kopen in Egypte, hun geld terug in hun zakken, en liet hij zijn zilveren beker in de zak van Benjamin verbergen. Josef liet zijn broers achtervolgen en de zakken graan doorzoeken.
Zij haastten zich en ieder zette zijn zak op de grond, en ieder opende zijn zak. En hij doorzocht ze, beginnend bij de oudste en eindigend bij de jongste; en de beker werd gevonden in de zak van Benjamin. Toen scheurden zij hun kleren. Ieder laadde (alles weer) op zijn ezel en zij keerden terug naar de stad.
En Juda kwam met zijn broers in het huis van Jozef, die daar nog aanwezig was, en zij wierpen zich voor hem op de grond. Jozef zei tegen hen: Wat is dit voor een daad die u verricht hebt? Weet u niet dat een man als ik (zoiets) met zekerheid kan waarnemen?
Toen zei Juda: Wat zullen wij tegen mijn heer zeggen? Wat zullen wij spreken? Waarmee kunnen wij ons rechtvaardigen? God heeft de misdaad van uw dienaren aan het licht gebracht. Zie, wij zullen slaven van mijn heer zijn, zowel wij als hij bij wie de beker gevonden is.
Maar hij zei: Er is geen sprake van dat ik zoiets zou doen! De man bij wie de beker gevonden is, zal mijn slaaf zijn, maar u, trek in vrede naar uw vader.
Toen trad Juda op hem toe en zei: Och, mijn heer, laat uw dienaar toch een woord ten aanhoren van mijn heer mogen spreken, en ontsteek niet in woede tegen uw dienaar, want u bent als de farao. Mijn heer heeft aan zijn dienaren gevraagd: Hebt u nog een vader of een broer? Toen hebben wij tegen mijn heer gezegd: Wij hebben een oude vader, en (die heeft) een kind van (zijn) ouderdom, de jongste. Zijn broer is dood, en hij is als enig (kind) van zijn moeder overgebleven, en zijn vader heeft hem lief. Toen hebt u tegen uw dienaren gezegd: Breng hem naar mij toe, zodat ik mijn oog op hem kan slaan. Wij zeiden toen tegen mijn heer: De jongen kan zijn vader niet verlaten, want als hij zijn vader verlaat, zal deze sterven. Toen zei u tegen uw dienaren: Als uw jongste broer niet met u meetrekt, mag u mij niet meer onder ogen komen. En het gebeurde, toen wij naar uw dienaar, mijn vader, getrokken waren en wij hem de woorden van mijn heer verteld hadden, en onze vader zei: Keer terug, koop wat voedsel voor ons, dat wij zeiden: Wij kunnen daar niet heentrekken. (Alleen) als onze jongste broer bij ons is, zullen wij gaan, want wij mogen die man niet (meer) onder ogen komen als onze jongste broer niet bij ons is. Toen zei uw dienaar, mijn vader, tegen ons: Jullie weten dat mijn vrouw mij twee zonen gebaard heeft. De ene is bij mij weggegaan, en ik heb gezegd: Hij is vast en zeker verscheurd; ik heb hem tot nu toe niet teruggezien. Als jullie nu ook deze (zoon) van mij afnemen en hem een ongeluk overkomt, dan zullen jullie mijn grijze haar van ellende in het graf laten neerdalen. En nu, als ik bij uw dienaar, mijn vader, (terug)kom zonder dat de jongen bij ons is – want hij is met hart en ziel aan hem verbonden dan zal het gebeuren dat hij zal sterven als hij ziet dat de jongen er niet (bij) is. Dan zullen uw dienaren het grijze haar van uw dienaar, onze vader, met verdriet in het graf doen neerdalen. Uw dienaar heeft zich namelijk bij mijn vader borg gesteld voor de jongen, door te zeggen: Als ik hem niet bij u terugbreng, dan sta ik alle dagen bij mijn vader in de schuld. En nu, laat uw dienaar toch in plaats van deze jongen de slaaf van mijn heer blijven, en laat de jongen met zijn broers gaan. Hoe zou ik immers bij mijn vader (terug) kunnen keren, als de jongen niet bij mij is? Anders zou ik de ellende moeten zien die mijn vader zal treffen.
Toen kon Jozef zich niet (meer) bedwingen voor allen die bij hem stonden, en hij riep: Laat iedereen van mij weggaan. Er stond niemand bij hem, toen Jozef zich aan zijn broers bekendmaakte.
Genesis 44:11 – 45:1 (HSV)
Een gedeelte uit de Profetenlezing:
(Opnieuw) was er een dag, toen de zonen van God kwamen om hun opwachting te maken bij de HEERE, dat ook de satan in hun midden kwam om zijn opwachting te maken bij de HEERE.
Toen zei de HEERE tegen de satan: Waar komt u vandaan? En de satan antwoordde de HEERE en zei: Van het rondtrekken over de aarde en van het rondwandelen erover.
De HEERE zei tegen de satan: Hebt u (ook) acht geslagen op Mijn dienaar Job? Want er is niemand op de aarde zoals hij, een vroom en oprecht man, hij is godvrezend en keert zich af van het kwaad. Hij houdt nog steeds vast aan zijn vroomheid, hoewel u Mij tegen hem opgezet hebt om hem zonder reden te verslinden.
Toen antwoordde de satan de HEERE en zei: Huid voor huid! Alles wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven. Steek Uw hand maar eens uit en tref zijn beenderen en zijn vlees. Voorwaar, hij zal U in Uw aangezicht vaarwel zeggen.
En de HEERE zei tegen de satan: Zie, hij is in uw hand, maar spaar zijn leven.
Toen ging de satan weg van het aangezicht van de HEERE en hij trof Job met vreselijke zweren, van zijn voetzool af tot aan zijn schedel. En Job nam een potscherf om zich daarmee te krabben, terwijl hij midden in de as zat.
Toen zei zijn vrouw tegen hem: Houd je nog steeds vast aan je vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf.
Maar hij zei tegen haar: Je spreekt zoals één van de dwaze vrouwen spreekt. Zouden wij het goede wel van God ontvangen en zouden we het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet.
Job 2:1-10 (HSV)
Gedeelten uit het Nieuwe Testament:
Acht het enkel vreugde, mijn broeders, wanneer u in allerlei verzoekingen terechtkomt, want u weet dat de beproeving van uw geloof volharding teweegbrengt. Maar laat die volharding ook volledig mogen doorwerken, opdat u volmaakt bent en geheel oprecht, en in niets tekortschiet.
Zalig is de man die verzoeking verdraagt, want als hij beproefd gebleken is, zal hij de kroon van het leven ontvangen, die de Heere beloofd heeft aan hen die Hem liefhebben. Laat niemand zeggen, als hij verzocht wordt: Ik word door God verzocht. God immers kan niet verzocht worden met het kwade en Hijzelf verzoekt niemand. Maar ieder mens wordt verzocht, als hij door zijn eigen begeerte wordt meegesleurd en verlokt. Daarna, wanneer de begeerte bevrucht is, baart ze zonde, en wanneer de zonde volgroeid is, baart ze de dood. Dwaal niet, mijn geliefde broeders!
Jakobus 1:2-4 en 12-16 (HSV)
Beproefd en getrouw gebleken
De broers waren wanhopig. Hoe moesten zij hun vader Jakob onder ogen komen zonder hun jongste broer Benjamin, de enige zoon die hij nog had van zijn geliefde vrouw Rachel? Juda had voor zijn vertrek naar Egypte gezegd ‘Ikzelf zal borg voor hem staan, van mij mag u hem opeisen – als ik hem niet bij u terugbreng en hem voor u plaats, dan sta ik alle dagen schuldig voor u’ (Genesis 43:9). En nu zou uitgerekend Benjamin als slaaf in Egypte moeten blijven.
Dan neemt niet de oudste zoon Ruben het woord, maar de vierde zoon Juda. Hij houdt een schitterend hartstochtelijk pleidooi, een advocaat waardig. Misschien moest Josef even glimlachen en denken aan zijn dromen, toen Juda zich zijn dienaar, zijn slaaf noemde. Die dromen werden dus werkelijkheid!
Juda biedt aan om Josefs slaaf te worden, in plaats van Benjamin. Hij wil zijn vader de ellende besparen, om na Josef nu ook Benjamin te verliezen. Zijn optreden laat zien hoe zijn karakter – en dat van zijn broers – is veranderd sinds de dag dat zij Josef als slaaf verkochten.
De ontknoping had niet verrassender kunnen zijn. De man, tot wie Juda zijn pleidooi houdt en aan wie hij zich als slaaf aanbiedt, blijkt niemand anders te zijn dan zijn eigen broer Josef, die hij ooit als slaaf had verkocht.
Ook Josef is verrast over de grote verandering bij Juda en zijn broers. Hij kan zijn gevoelens niet meer in bedwang houden, en barst in tranen uit.
Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, beproef mij en ken mijn gedachten.
Zie of er bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg. (Psalm 139:23-24)
Wees de eerste die reageert op "Sjabbatslezingen: Beproefd en getrouw gebleken"