Sjabbats­lezingen: De offers wijzen op Christus

Het boek Leviticus beschrijft hoe de offerdienst functio­neert ten behoeve van het leven in relatie met de Heer, hoe we tot Hem mogen nade­ren. De vijf soorten offers wijzen elk naar een ander aspect van het offer van Christus en het kruis.

De Bijbelgedeelten voor de komende sjabbat Wayikra (En Hij riep) zijn:
✡ Torahlezing: Leviticus 1:1 – 6:7,
✡ Profetenlezing: Jesaja 43:21 – 44:23,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Hebreeën 10:1-18.
✡ Feestrol: het boek Esther

Gedeelten uit de Torahlezing
De HEERE riep Mozes en sprak tot hem vanuit de tent van ontmoe­ting: Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer iemand van u de HEERE een offer­gave wil aanbie­den, moet u uw offergave aanbieden van het vee, van de runderen en van het kleinvee. Als zijn offer­gave een bran­doffer van runderen is, moet hij een mannetje zonder enig gebrek aan­bieden. Hij moet dat bij de ingang van de tent van ontmoe­ting aanbie­den om een wel­ge­vallen voor zich te vinden voor het aangezicht van de HEERE.

Wanneer een persoon de HEERE een graanoffer [NBG: spijsoffer] als offergave aanbiedt, moet zijn offergave meelbloem zijn. Dan moet hij er olie op gieten en er wierook op leggen. Dan moet hij het naar de zonen van Aäron, de priesters, brengen. En één van hen moet een handvol nemen van die meelbloem en die olie, met al de bijbe­ho­ren­de wierook, en de priester moet dit als gedenk­offer ervan in rook laten opgaan op het altaar. Het is een vuuroffer, een aan­ge­name geur voor de HEERE.

Als (iemands) offergave een dankoffer [NBG: vrede-offer] is, als wat hij aanbiedt van de runderen is, of het nu een mannetje of een vrouwtje is: zonder enig gebrek moet hij het voor het aangezicht van de HEERE aanbieden. Dan moet hij zijn hand op de kop van zijn offer­gave leggen en die slachten (bij) de ingang van de tent van ontmoe­ting. En de zonen van Aäron, de priesters, moeten het bloed rondom op het altaar sprenkelen. Daarna moet hij van het dankoffer het vet dat de inge­wan­den bedekt en al het vet dat aan de inge­wan­den vastzit, als vuur­offer aan de HEERE aanbie­den.

De HEERE sprak tot Mozes: Spreek tot de Israëlieten en zeg: Als een persoon zondigt door een onop­zet­te­lijke over­treding van enig gebod van de HEERE, (iets) wat niet gedaan mag worden, maar wat hij (toch) doet tegen één van de (geboden) – (ook) als de priester, de gezalfde, gezondigd heeft, zodat het volk schuldig wordt – dan moet hij voor zijn zonde, die hij begaan heeft, als zondoffer aan de HEERE een jonge stier aanbieden – het jong van een rund – zonder enig gebrek.

Als één persoon uit de bevolking van het land zonder opzet gezon­digd heeft omdat hij iets gedaan heeft (tegen) een van de gebo­den van de HEERE, (iets) wat niet gedaan mag worden, zodat hij schuldig is gewor­den, of (als) zijn zonde die hij begaan heeft, hem (later) bekend gemaakt wordt, dan moet hij zijn offer­gave [NBG: schuldoffer] brengen: een geit, een vrouwtje zonder enig gebrek, voor zijn zonde, die hij begaan heeft.
Leviticus 1:1-3, 2:1-2, 3:1-3, 4:1-3 en 27-28 (HSV)

Een gedeelte uit de Profetenlezing
Dit volk heb Ik Mij geformeerd. Zij zullen Mijn lof vertel­len. U hebt Mij echter niet aangeroepen, Jakob, maar u hebt zich tegen Mij vermoeid, Israël. U hebt Mij niet uw brand­offers gebracht van kleinvee en (met) uw slacht­offers hebt u Mij niet geëerd. Ik heb u (Mij) niet laten dienen met het graan­offer, en Ik heb u niet vermoeid met wierook. U hebt voor Mij met geld geen kalmoes gekocht, en met het vet van uw slacht­offers hebt u Mij niet verzadigd. Integendeel, u bent Mij tot last geweest met uw zonden, u hebt Mij vermoeid met uw onge­rech­tig­heden.
Ik, Ik ben het Die uw overtredingen uitdelgt omwille van Mijzelf, en aan uw zonden denk Ik niet. Breng (het) Mij in herinnering, laten wij samen een rechtszaak voeren; vertelt u (maar), opdat u in het gelijk gesteld wordt.

Jesaja 43:21-26 (HSV)

Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
Want de wet, die (slechts) een schaduw heeft van de toekom­stige (heils)­goe­deren en niet het wezen van de dingen zelf, kan nooit met dezelfde offers, die zij jaar in jaar uit on­onder­bro­ken brengen, hen die nade­ren tot vol­maakt­heid brengen. Zou er anders niet een einde gekomen zijn aan het offeren? Want zij die de dienst ver­richt­ten, zouden zich (dan) in geen enkel opzicht meer bewust zijn van zonden, wanneer zij eens (en voor altijd) gerei­nigd waren Maar (nu) wordt men door deze (offers) elk jaar opnieuw aan de zonden her­in­nerd. Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneemt.
Daarom zegt Hij bij Zijn komst in de wereld: Slacht­offer en graan­offer hebt U niet gewild, maar U hebt voor Mij een lichaam gereed­gemaakt. Brand­offers en (offers) voor de zonde hebben U niet behaagd.Toen zei Ik: Zie, Ik kom – in de boekrol is over Mij geschre­ven – om Uw wil te doen, o God. Daarvoor had Hij gezegd: Slacht­offer en graan­offer en brand­offers en (offers) voor de zonde hebt U niet gewild en zij hebben U niet behaagd, hoewel zij over­een­kom­stig de wet worden gebracht. Daarna sprak Hij: Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God. Hij neemt het eerste weg om het tweede (daar­voor in de plaats) te zetten. Op grond van die wil zijn wij geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus, eens en voor altijd gebracht.

Hebreeën 10:1-10 (HSV)


Albert Groothedde leidt ons rond in de tabernakel, waarvan een model in Timna staat opgesteld.

Leven op een hoger peil
Met het openen van het boek Leviticus laten we het boek Exodus achter ons. Daarin ging het om het leren kennen van God uit zijn mach­tige daden, de verlos­sing uit de slaver­nij en het komen tot God. In het boek Leviticus leren we te blijven bij God, het onder­houden van een levende relatie met de Heer.

Het boek Leviticus beschrijft vooral de offerdienst. Het Hebreeuwse woord voor offer is קָרְבַּן qorban, een woord dat is afgeleid van het werkwoord קׇרַב qarav, naderbij komen, naderen. Offeren is dus naderen tot God. En zoals wanneer je iets meebrengt wanneer je bij iemand op bezoek gaat – een bosje bloemen, of een doos chocolaatjes- breng je iets mee.

In de eerste vijf hoofdstukken van Leviticus staan vijf soorten offers beschreven, die elk heen­wijzen naar een ander aspect van het offer van Christus en het kruis. Het belang­rijk­ste en grootste offer wordt het eerst beschre­ven: het brand­offer, dat in zijn geheel in rook opgaat op het altaar.

Maar in het leven in gemeenschap met God draaien we de volgorde om, van klein naar groot.
Iemand heeft een verkeerde, zondige daad verricht. Hij weet zich schuldig voor God en mens. In het schuld­offer zien we hoe Christus onze zonden op zich nam en in onze plaats daarvoor heeft geboet. Het vet van het offer werd verbrand, het vlees en de huid waren voor de priester.
Het zondoffer komt veel overeen met het schuldoffer, maar gaat een stap dieper. Bij het schuld­offer ging het om wat iemand heeft gedaan en hoe hij de aan­ge­richte schade moest vergoe­den; bij het zond­offer ligt het accent echter veel meer op de persoon die de zonden doet door zijn ellendige zondige natuur, dan op de zonden die hij heeft gedaan. Ook het vet van dit offer werd verbrand, het vlees werd gegeten door de priesters.
Bij het vredeoffer gaat het niet meer over zonde en vergeving, maar over het leven in vrede met God. Een deel van het offer, het vet, wordt verbrand als ‘een aangename geur voor de HEERE.’ Het vlees van het offerdier werd gegeten door de offeraar en de priesters, als een vredesmaaltijd, een verbondsluiting van God, de priester en de offeraar.
Het spijsoffer is het enige niet-dierlijke offer. Het bestond uit ‘meelbloemkoeken’ en dergelijke. Een deel werd geofferd, de rest was voor de priesters. In dit offer zien wij Christus als het Brood des Levens, dat het nieuwe leven in ons voedt en sterkt.
Het brandoffer wordt in zijn geheel aan God geofferd en verbrand op het altaar. In dit offer zien we Christus als degene die Zich geheel en al op­ge­of­ferd heeft aan de Vader. ‘zoals Christus (…) Zich (…) heeft over­ge­ge­ven als offergave en slachtoffer, Gode tot een wel­rieken­de reuk’ (Efeze 5:2). God had eindelijk een mens gevonden die Zijn hart helemaal bevredigde. En nu rekent God alles wat Jezus was en deed ons toe, tot verzoening, en rekent ons de gerechtigheid van Christus toe.

De profeet Jesaja schrijft over de offers als een teken van eerbied voor God, die zich beklaagt over het volk dat Hem niet aanroept en offert, maar tot last is door hun zonden.

En uiteindelijk gaat het God niet om de offers, maar om gehoor­zaam­heid aan Gods wil. Een gehoor­zaam­heid die Hij alleen vond bij Zijn Zoon Jezus, de Messias,

Met dank aan de uitleg van Sidney Wilson van het boek Leviticus. Aanbevolen!

1 reactieop"Sjabbats­lezingen: De offers wijzen op Christus"

  1. Ook voor dit vergelijk van de Here Jezus met de offers in het heiligdom gaat hetzelfde op als wat ik als reactie schreef op het artikel waarin Hij werd vergeleken met onderdelen van de Tent van Samenkomst; Hij staat boven de ‘dode’ elementen ervan, maar is Meester van de hejchal (het Isra’Elitische heiligdom) geworden; hakkohen haggadol (de hogepriester in Gods Tempel in de hemel).

    Zelfs het vergelijk van Zijn offer – de marteldood in Jeroesjalajim – ermee is onjuist. Zijn offer is onvergelijkelijk met de voorgeschreven offers van de Bijbelse eredienst. Dat niet alleen, Zijn offer was geen offer in die zin, zoals een van de zondoffers. Hij stierf niet om zonden van gelovigen, maar om Zijn volk erdoor te verlossen van de macht van de zonde/satan (wat natuurlijk wel als gevolg een blijvende vergeving van zonden mogelijk maakte, wat een verandering van eredienst betekent). Juist door Zijn offer maakte God Hem Leider van een andere, betere eredienst en dat hief de bestaande eredienst op!

    Dus het vergelijk van de Here Jezus met de offers is zelfs nog ongepaster dan het vergelijk met onderdelen van de Tent van samenkomst. Typisch een van onjoodse gedachtekronkels waarop de christenheid is gebaseerd.

    Ter aanvulling op het bovenstaande: ‘spijsoffer’ is een ontoereikende vertaling van minchah, wat eigenlijk ‘bijgift’ betekent. Juister is minchah op te vatten als ‘spijzigingsoffer’, want er werd meestal ook olijfolie en soms ook wijn aan toegevoegd. Ook werd water geofferd als gift (minchah) aan God. Bedenk hoe kostbaar water is in het Midden-Oosten.

    Het minchah ging dus niet alleen om vast voedsel, zoals hierboven gesuggereerd wordt, zoals ongezuurde koeken/broden (b.v. matsot). Overigens, is er dus een verband ontstaan tussen het minchah en de matsot die op Pésach worden gegeten en ook met diens andere Pésachvoedselbepalingen door de Torah-bepalingen van de eredienst. Van oorsprong was dat verband er niet, omdat Pésach een gedenkfeest is van de unieke (eenmalige gebeurtenis) van de Uittocht.

    Groet, M. van Putten

Geef een reactie