Sjabbats­lezingen: IJver voor God maar zonder verstand

Torahrol.

Wanneer wij God willen dienen, behoren we niet te streven naar belangrijke eervolle taken, maar Hem vragen hoe Hij gediend wil worden. Maar wanneer Hij je voor een taak roept, vervul die dan met blijdschap en al je inzet.

De Bijbelgedeelten voor de komende sjabbat Shemini (Achtste) zijn:
✡ Torahlezingen: Exodus 38:21 – 40:38,
✡ Profetenlezing: 2 Samuel 6:1 – 7:17,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Hebreeën 7:1-19.

In verband met het thema wijken we daarvan af.

Een gedeelte uit de Torahlezing
De zonen van Aäron, Nadab en Abihu, namen beiden hun wierook­schaal, deden vuur daarin, legden reuk­werk daarop en brachten vreemd vuur voor het aangezicht van de HEERE, wat Hij hun niet geboden had. Toen ging een vuur uit van het aan­ge­zicht van de HEERE, en verteerde hen, zodat zij stierven voor het aan­ge­zicht van de HEERE.
En Mozes zei tegen Aäron: Dit is wat de HEERE gespro­ken heeft: In hen die tot Mij naderen, zal Ik gehei­ligd worden, en voor (de ogen van) heel het volk zal Ik geëerd worden. Maar Aäron zweeg.
Toen riep Mozes Misaël en Elzafan, de zonen van Uzziël, een oom van Aäron, en zei tegen hen: Kom naar voren, draag uw broeders weg uit het heilig­dom, tot buiten het kamp. Toen kwamen zij naar voren en droegen hen, in hun onder­kleren, tot buiten het kamp, zoals Mozes gesproken had.
En Mozes zei tegen Aäron, en tegen Eleazar en Ithamar, zijn zonen: Jullie mogen je hoofd(haar) niet los laten hangen en je kleding niet scheuren, opdat jullie niet sterven en er grote toorn over heel de gemeen­schap komt; maar jullie broeders, heel het huis van Israël, zullen de brand bewenen, die de HEERE aange­sto­ken heeft. Jullie mogen ook niet van de ingang van de tent van ontmoe­ting weggaan, anders zullen jullie sterven, want de zalfolie van de HEERE is op jullie. En zij deden over­een­kom­stig het woord van Mozes.

Leviticus 10:1-7 (HSV)

Een gedeelte uit de Profetenlezing
Daarna verzamelde David opnieuw de beste van alle (mannen) in Israël, dertigduizend. David stond op en ging op weg met al het volk dat bij hem was, vanuit Baälim-Juda, om vandaar de ark van God op te halen, (de ark) waarbij de Naam wordt aange­roe­pen: de Naam van de HEERE van de leger­machten, Die daarop troont, tussen de cherubs. Zij vervoerden de ark van God op een nieuwe wagen. Ze haalden hem uit het huis van Abinadab, dat op de heuvel lag, en Uzza en Ahio, zonen van Abinadab, leidden de nieuwe wagen. Zij haalden (de wagen) uit het huis van Abinadab, dat op de heuvel lag, met de ark van God, en Ahio liep voor de ark uit.
David en het hele huis van Israël huppelden voor het aangezicht van de HEERE, met allerlei (muziek­instru­men­ten) van cipres­sen­hout, met harpen, met luiten, met tam­boe­rij­nen, met rinkel­bel­len en met cimba­len.
Maar toen zij bij de dorsvloer van Nachon kwamen, strekte Uzza (zijn hand) uit naar de ark van God en greep die, omdat de runderen struikelden. Toen ont­brand­de de toorn van de HEERE tegen Uzza, en God strafte hem daar om deze onbe­dacht­zaam­heid, en hij stierf daar bij de ark van God.
David ontstak in woede, omdat de HEERE Uzza een zware slag had toege­bracht, en hij noemde die plaats Perez-Uzza, tot op deze dag.
David was op die dag bevreesd voor de HEERE en zei: Hoe moet de ark van de HEERE bij mij komen? David wilde de ark van de HEERE niet bij zich laten komen in de stad van David, maar David liet hem uitwijken naar het huis van Obed-Edom, de Gethiet. Zo bleef de ark van de HEERE in het huis van Obed-Edom, de Gethiet, drie maanden (lang), en de HEERE zegende Obed-Edom en heel zijn huis.

2 Samuël 6:1-11 (HSV).

Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
Want u bent niet tot een tastbare berg genaderd, en tot een brandend vuur, tot don­ker­heid, duister­nis en storm­wind, tot bazuin­geschal en het geluid van woorden. Zij die dat hoorden, smeek­ten dat het woord niet meer tot hen gericht zou worden, want zij konden wat hun bevo­len werd niet verdra­gen: ‘zelfs als een dier de berg aanraakt, zal het geste­nigd of met een pijl door­schoten worden.’ En wat zij zagen was zo verschrik­ke­lijk, dat Mozes zei: ‘Ik ben zeer bevreesd en sta te beven.’
Maar u bent genaderd tot de berg Sion en tot de stad van de leven­de God, tot het hemelse Jeru­za­lem en tot tien­duizend­tal­len van engelen, tot een feeste­lijke verga­de­ring en de gemeente van de eerst­ge­bo­re­nen, die in de heme­len opge­schre­ven zijn, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten van de recht­vaar­di­gen, die tot vol­maakt­heid zijn gekomen, en tot de Midde­laar van het nieuwe verbond, Jezus, en tot het bloed van de bespren­ke­ling, dat van betere dingen spreekt dan dat van Abel.
Let er dan op dat u Hem Die spreekt, niet verwerpt. Want als zij niet zijn ontko­men die hem verwier­pen die op aarde aanwij­zin­gen van God deed horen, veelmeer zullen wij niet ontko­men, als wij ons afke­ren van Hem Die vanuit de hemelen spreekt. Zijn stem bracht inder­tijd de aarde aan het wan­ke­len. Nu echter heeft Hij openlijk verkon­digd: Nog eenmaal zal Ik niet alleen de aarde, maar ook de hemel doen beven. Dit ‘nog een­maal’ duidt op de veran­de­ring van de dingen die kunnen wanke­len als van dingen die gemaakt zijn, opdat de dingen die onwan­kel­baar zijn, zouden blijven.
Laten wij daarom, omdat wij een onwan­kel­baar Konin­krijk ontvangen, aan de genade vast­houden en daar­door God dienen op een Hem wel­geval­lige wijze, met ontzag en eerbied. Want onze God is een verterend vuur.

Hebreeën 12:18-29 (HSV)

IJver voor God maar zonder verstand
Wat bezielde Nadav en Avihoe, twee zonen van Aäron, om bij de ambts­aan­vaar­ding van hun vader als hoge­priester ook reukwerk voor de Heer te branden in hun vuurpan? Waarom mochten zij dit niet? Waarom strafte God hen zo streng?
Waren zij na de offers bij de ambtsaanvaarding van de priesters zo onder de indruk van het vuur, dat God uit de hemel zond en het offer op het altaar verteerde, dat zij zonder te vragen en zonder na te denken ook een offer wilden brengen?
Waren zij misschien een beetje dronken? Het verbod op wijn en sterke drank, dat op deze gebeurtenis volgt, is een hint in die richting.
Waren zij vergeten, dat God het branden van wierook in het heilige had opgedragen aan de hoge­priester, die tweemaal per dag het heilige binnen­gaat om de lampen in orde te maken? (Exodus 30)
Als reactie op het ‘vreemde vuur’ dat Nadav en Avihoe in de tabernakel brachten, kwam er goddelijk vuur, dat de twee priesterzonen verteerde.

Bij het overbrengen van de Ark van het Verbond ging het ook mis. ‘Zij ver­voer­den de ark van God op een nieuwe wagen’ lezen we. Dat klinkt eer­bie­dig en respect­vol. Zo hadden de Filis­tijnen de Ark ook terug gezonden, na alle ellende die de aan­we­zig­heid van de Ark in de Filis­tijnse steden had aange­richt. Maar voor Israël gold een ander gebod: ‘Dan moet u de draag­bomen door de ringen steken aan weers­kan­ten van de ark, om de ark daarmee te dragen. De draag­bomen moeten in de ringen van de ark blijven, ze mogen er niet uit­ge­trok­ken worden’ (Exodus 25:14-15).
Een onbedachtzaamheid, die aan Uzza het leven kostte, toen hij de ark tegen een val wilde beschermen als de trekossen uitgleden en de ark van de wagen dreigde af te vallen.

‘Laten wij daarom, omdat wij een onwan­kel­baar Konin­krijk ontvangen, aan de genade vast­houden en daar­door God dienen op een Hem wel­geval­lige wijze, met ontzag en eerbied. Want onze God is een verterend vuur,’ schreef (denk ik) de apostel Paulus. ‘Streef niet naar de hoge dingen, maar houd u bij de nederige. Wees niet wijs in eigen oog’ (Romeinen 12:16). Wanneer we God willen dienen, moeten we Hem vragen hoe Hij gediend wil worden. Maar wanneer Hij je voor een taak roept, vervul die dan met blijdschap en al je inzet.

U moet niet allemaal leermeesters (willen) zijn, mijn broeders. U weet immers dat wij dan een strenger oordeel zullen ontvangen. (Jakobus 3:1)

1 reactieop"Sjabbats­lezingen: IJver voor God maar zonder verstand"

  1. Dit artikel heeft een titel die niet overeenstemt met de inhoud. Bovendien suggereert het iets wat onjuist is.

    In het geval van de zonen van ‘Aharon gaat het over nochalant optreden van kohaniem (Isra’Elitisch priesters) in het heiligdom. In het geval van de de ark gaat het erom dat het werd aangeraakt door een onbevoegde. In beide gevallen gaat het niet om ijver voor God en ook niet om onverstand.

    Wat niet genoemd wordt, maar waar het juist wel om gaat is dat God in beide gevallen Zijn heiligheid laat gelden. De bedoeling is dat mensen leren Hem te vrezen, want dat is het begin van verstand over de dingen van God (Ps 111:10; Spr 1:7). Dat is overigens geen menselijk verstand.

    Maar ijver voor God vereist echter ook loslaten van menselijk verstand, want dat verstand is er vaak strijdig mee en belemmerd het.

    Dat Gods talmoediem allemaal Godsvrezende ijveraars mogen worden voor Torah (Hnd 22:3)!

    Groet, M. van Putten

Geef een reactie