Archeologie: Rameses, vertrekpunt van de Uittocht

In de shabbatslezingen zien we een lijst van 42 plaatsen waar de Israëlieten verbleven tijdens hun reis naar het Beloofde Land. We gaan een kijkje nemen bij de eerste, Rameses, een versterkte stad die de Israëlieten voor de Farao moesten bouwen (Exodus 1:11).

Rameses, of Raämses, wordt genoemd als de plaats waar het volk vertrok bij de uittocht:
Jozef zorgde voor woonplaatsen voor zijn vader en zijn broers en gaf hun grondbezit in het land Egypte, in het beste deel van het land, namelijk in de landstreek Rameses, zoals de farao geboden had. (Genesis 47:11),
Zo trokken de Israëlieten van Rameses naar Sukkoth, ongeveer zeshonderdduizend (man) te voet, mannen alleen, (vrouwen en) kleine kinderen niet meegerekend. (Exodus 12:37),
Zij braken op van Rameses; in de eerste maand, op de vijftiende dag van de eerste maand, de dag na het Pascha, vertrokken de Israëlieten door een opgeheven hand, voor de ogen van alle Egyptenaren. (Numeri 33:3).

Volgens archeologen is Rameses de stad Tel el-Dab’a (of Avaris), gelegen op 45 km ten westen van het Suez­kanaal en 80 km te zuiden van de Middel­landse Zee.
Deze stad werd op last van farao Rameses II (1279–1213 BC) gebouwd bij een van de Nijlarmen in noordelijk Egypte, kreeg de naam Pi-Ramesses (Huis van Ramesses), nabij de oude plaats van Avaris.
Nadat de Nijlarm was dichtgeslibd en de stad geen water meer had, werd elders een nieuwe hoofdstad werd gebouwd, die de naam Djanet of Tanis kreeg. De farao’s van de eenentwintigste dynastie vervoerden alle oude tempels van Rameses, obelisken, stèles, beelden en sfinxen van Pi-Rameses naar de nieuwe plek. De obelisken en standbeelden, de grootste met een gewicht van meer dan 200 ton, werden in één stuk vervoerd, terwijl grote gebouwen in delen werden ontmanteld en in Tanis weer in elkaar werden gezet. Steen van de minder belangrijke gebouwen werd hergebruikt en gerecycled voor de creatie van nieuwe tempels en gebouwen. In latere generaties raakte het bestaan van de plaats en zijn locatie verloren,

Archeologische opgraving
In 1884 kwam Flinders Petrie aan in Egypte om er met zijn opgravingen te beginnen. Zijn eerste opgraving was in Tanis. Later, in de jaren 1930, werden de ruïnes van Tanis onderzocht door Pierre Montet. De massa’s gebroken aardewerk uit Rameses, aangetroffen in Tanis, leidde ertoe dat archeologen het identificeerden als Pi-Ramesses. Toch werd uiteindelijk erkend dat geen van deze monumenten en inscripties hun oorsprong op deze plaats hadden.

In de jaren 1960 bracht Manfred Bietak nauwgezet alle vertakkingen van de oude Nijldelta in kaart en stelde vast dat tijdens de regering van Rameses II Tanis niet aan een Nijlarm lag, en ging onderzoek doen bij de meest oostelijke Nijlarm. Opgravingen werden daarom begonnen op de plaats van het hoogste pottenbakkerij uit de tijd van Rameses II, Tell el-Dab’a en Qantir. Hoewel er aan de oppervlakte geen sporen van eerdere bewoning zichtbaar waren, identificeerden ontdekkingen Tell el-Dab’a al snel als de Hyksos-hoofdstad Avaris. Qantir werd herkend als de locatie van de Rameses II hoofdstad Pi-Ramesses, gelegen ongeveer 30 km ten zuiden van Tanis.


Tekenen van Israëlitische slavernij in Egypte.

Bronnen: Bible.ca, Bible Archeology Report, en.wikipedia.
Zie ook: Bible Archeology
Foto: Het maken van bakstenen door Aziatische slaven, afgebeeld in het graf van Rekhmire, in de Vallei van de Edelen in Neder-Egypte. (Foto: Ferrell Jenkins)

3 Reactiesop"Archeologie: Rameses, vertrekpunt van de Uittocht"

  1. Traditioneel wordt de Uittocht nog steeds in verband gebracht met farao Ramses II, maar een groeiend aantal wetenschappers heeft dit allang losgelaten. Niet in de laatste plaats omdat deze patser tot de verbeelding spreekt en het aanzien van het Uittochtsverhaal vergroot. Maar helaas, Ramses stierf in zijn eigen bed en op heel hoge leeftijd, wat ook voor farao’s uitzonderlijk was. De farao beschreven in de Bijbel stierf echter, samen met zijn manschappen, de verdrinkingsdood in de Jam Soef (Ex 14:17-18). De Uittochtfarao moet dus plotseling zijn gestorven en waarschijnlijk op jonge leeftijd. Farao Amenhotep II (1427-1401) zou een geschikte kandidaat zijn.
    De benaming Pi-Ra-meses genoemd in Sjemot (Exodus) kan op twee manieren verklaard worden: 1. De naam betekent ‘de uitgang/poort van het uittrekken van de godheid Ra’; 2. De benaming is bij een redactionele aanpassing van Sjemot aan een eigentijdse benaming van de plaats om het begrijpelijk te maken voor een latere generatie Isra’Eliem. Beiden gaan er vanuit dat de plaatsnaam geen aanknopingspunt geeft met een farao Ramses. Maar er is nog een sterker punt: De Uittocht moet wel in de 14de eeuw BCE hebben plaatsgevonden gezien de latere gebeurtenissen, zoals de verwoesting van Jericho door de Isra’Eliem. De 13de eeuw is te problematisch c.q. te laat.

    • Goed verwoord, is het niet apart dat er zoveel mensen zijn die zeggen in de Bijbel te geloven en vervolgens oa aannemen dat het Rameses de 2de moet zijn. De naam Rameses komt ook al in het verhaal van Jozef voor, dus dan heb je een hele vroege tijdslijn. Het is ook niet de specifieke naam van een farao maar van ‘de zoon van de zon’ wat voor elke farao geld die de zon aanbad. De ’titel’ Rameses en Farao (groot huis) kwam trouwens na Jozef pas echt tot uiting want Jozef zorgde ervoor dat land en bezit geheel naar Farao ging.
      En idd als je de verkeerde tijdlijn aanhoud dan kloppen alle archeologische vondsten in Israel niet meer met de Bijbels tijdlijn. Met als gevolg dat niemand in Gods Woord gelooft als zijnde waarheid getrouwe geschiedenissen. Door de verkeerde tijdlijn en aanname van Ramses als de farao van Mozes krijg je alle daarna gevonden opgravingen als tegenstrijdig met Gods Woord. En ook zo geleerd op seminars en of theologische opleidingen, zodat ook iemand als Manfred Bietak hoewel duidelijk alle vondsten in tel el dabá verwijzen naar een semitische bevolking die van de een op de andere dag waren vertrokken, niet gelooft in een Bijbelse exodus. Met hem vele zg christelijke anderen die zeggen te geloven maar Mozes en de exodus als een verhaaltje beschouwen. Dit terwijl de archeologie juist overduidelijk het bewijs aantoont, maar geloof is ook niet in wat bewezen wordt maar het bewijs in dingen die je niet ziet.

      • Nog ter aanvulling: Andersom in de chronologie is er de vervulde profetie dat de tijd tussen Avraham en de Uittocht circa 400 jaar zou duren (Gn 15:13). Dus ook vanuit de voorafgaande tijd is het moment van de Uittocht ‘ingekaderd’. Niet alleen vanuit wat er daarna gebeurde.

Geef een reactie