Haftarah – Balaq – (Koning van Mo‘av)

Haftarah Balaq gaat over de parallel tussen hoe God Moabs poging om Israël te vervloeken verijdelde en hoe Hij dat Israël in herinnering zal brengen bij het toekomstige herstel uit hun verbanning.

Hoe Isra‘Els verbanning eindigt
In de profetie over de komst van Isra‘Els Messias stelt de profeet Miechah (Micha) dat eerst de vromen van Ja’aqov (Jakob) onder de natiën zullen verblijven (Mich 5:7). De situatie van Isra‘El zoals die tegenwoordig is en aanhoudt; de verbanning/verstrooiing. Het bewijs dat de Messias nog niet gekomen is. Isra‘El zou in die verbanning (galoet) niet moeten vertrouwen op mensenkracht, want het is van Godswege onvernietigbaar.

Maar in de galoet zal God Isra‘El vernederen en hun (geestelijke) afdwalingen laten verdwijnen (‘avad) en uitsnijden (karat). Het woord karat komt in de verzen 10-15 maar liefst vier keer voor! God zal Zich ook tegen de natiën keren als zij zich te buiten zijn gegaan tegen Isra‘El (vs 15). God zal een rechtsgeding tegen Isra‘El voeren in verband met het Verbond dat zij hadden aangegaan.

God zal dan in herinnering brengen dat Hij hen uit Mitsrajim (Egypte) had losgekocht (padah; 6:4). Hoe Hij Isra‘El had beschermt tegen beraadslagingen van Balaq om door Bil’am het volk te laten vervloeken. Dat Hij Isra‘El de Jordaan liet overtrekken van Sjitiem naar Gilgal.

De profeet vertolkt hoe de vrome Isra‘Eliem dan God zullen smeken voor vergeving en herstel. Maar Miechah maakt bekend dat God in de Eindtijd niets anders zal vragen wat Hij altijd had gevraagd aan Zijn volk; navolgen van Zijn Torah. Dat is, wat goed (tov; Rm 7:12; 1 Tim 1:8) is en wat Hij naspeurt (doresj) aan hen: het doen van de Verbondsverordening (misjpat), vroomheidsliefde (‘ahavat chéséd) en nederig leven (hatsnea’ léchét) met God.

Parallellen
Sidra‘ Balaq (Nm 22:2-25:9) gaat over de koning van Mo‘av die zeer bezorgt raakt over het volk Isra‘El dat tegen zijn noordgrens aan de oever van de Jordaan bivakkeert. Hij huurt een waarzegger, Bil’am, uit een ander land in om Isra‘El te vervloeken. Daarna was hij van plan Isra‘El militair te overrompelen en weg te drijven.

Bil’am echter ‘dient’ God en meerdere keren geeft Balaq hem de opdracht Isra‘El te vervloeken, maar herhaaldelijk spreekt Bil’am uit wat God hem opdraagt: zegen over Isra‘El en aanzeggen van een sterke positie te midden van de Kena’aniem (Kanaänieten).

Het is opvallend dat Balaq hetzelfde over Bil’am zei (Nm 22:6) als wat God over Abraham zei (Gn 12:3). Ook is het opmerkelijk dat er drie hoofdstukken in de Choemasj (Pentateuch) zijn gewijd aan Bil’am en dat hij niet anders doet wat God hem opdroeg. Bil’am moet dus iemand zijn geweest met een spirituele ‘antenne’, hoewel de meesten hem negatief classificeren als een afgodendienaar. De offers die Bil’am liet brengen lijken echter als aan God gewijd.

Na het falen van Balaqs boze plan ontwijdden de Isra‘Eliem zichzelf door hoererij met de dochters van Mo‘av (en van diens bondgenoten) die hun verleidde hun afgoden te dienen. Wat Balaq dus niet gelukt was door Bil’am in te huren – een vervloeking over Isra‘El brengen –, deed Isra‘El vervolgens zichzelf aan. Het idee van vervloeking door hoererij zou van Bil’am afkomstig zijn geweest (Opb 2:14-15).

Isra‘El had geen weet van wat God voor hen had gedaan op de bergen boven hen (Bil’ams zegeningen vanaf de hoogten van Mo‘av). Vergelijk: God gaf Mosjéh (Mozes) de Verbondsvoorwaarden op de berg Chorev (Horeb), maar Isra‘El verviel tot afgoderij met het gouden kalf. God raakte zeer vertoornd door hun hoererij met Mo‘av. De leidslieden kregen de doodstraf en een plaag brak uit. Pienchas, een kleinzoon van ‘Aharon, weerde de plaag echter af.

De haftarah (Mich 5:7-6:8) is parallel met de geschiedenis van koning Balaq en Bil’am (Jr 6:5). Maar er is ook een parallel met de Farao van de Uittocht (vs 4). Net zoals de Farao werd Balaq bang van de omvang van Isra‘El en keert hij zich tegen hen (Ex 1:9-10, 12). Belangrijk verschil is dat Balaq zich, in tegenstelling tot de farao, eerst spiritueel tegen Isra‘El keert, met het doel hen daarna fysiek te verdrijven. Balaq lijkt dus weet te hebben van de geestelijke macht die met Isra‘El is. Hij had immers gehoord over de manier waarop God Isra‘El had uitgeleidt (Nm 23:22; 24:8).

Een andere parallel is de manier waarop God over Isra‘El spreekt in termen van een leeuwenfamilie (Nm 23:24; Mich 5:8). Dit moet opgevat worden als een militaire waarschuwing aan Isra‘Els vijanden, diens toekomstige buurvolken. Hoe anders is dat met Isra‘El in de verstrooiing. Dat wijst op dat wat Miechah profeteerde; God tuchtigt Isra‘El in hun galoet (Mich 5:10-14).

Torahgedeelten

De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:

• 22:4 Wie goede relaties aangaat met de ongelovigen gaat Gods volk haten.
• 22:6 Gods volk is niet beperkt tot het volk van Isra‘El.
• 22:12 Gelovigen mogen niet vervloeken wat God als gezegend beschouwd.
• 22:22 Hartsoverwegingen gericht tegen Gods wil rekent Hij aan als zonde (onbesnedenheid van hart). Dat gold (Torah) dus al lang voordat de Here Jezus dat expliciet veroordeelde (Mt 5:28).
• 23:9 God heeft Isra‘El afgezonderd van de volken (Ex 19:6; 2 Kor 6:14).
• 23:10 Wie Isra‘El telt (diens sterkte wil bepalen) wordt door God gewogen!
• 25:1-2 Wie (geestelijk en/of lichamelijk) hoereert zal gedood worden (Ex 34:16; Hnd 15:20, 29).

In deze sidra‘ staan volgens de rabbijnen geen mitswot uit de 613.

Volgende week: Pienchas over de parallellen in verband met de geloofstwijfel van Mozes en van Elia.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Balaq – (Koning van Mo‘av)"

Geef een reactie