Haftarah – Beha’alotcha – In jou ontsteken (van de lampen)

Haftarah Beha’alotcha gaat over de parallel tussen het branden van de kandelaar in het heiligdom ten tijde van Mozes en ten tijde van de Messias.

Herstel van godsdienstig Isra‘El geopenbaard
De profeet Zecharjah (Zacharia) zag openbaringen van Godswege over het heil voor het beloofde Land en voor Jeruzalem. Daarom wordt Isra‘El opgeroepen om te zingen en zich te verblijden. God beloofde weer onder Isra‘El te zullen wonen als Jehoedah (toenmalige verzamelnaam voor alle stammen van Isra‘El) terugkeert naar hun eigen Land. Ook zouden dan veel heidenen toestromen en toegevoegd worden aan Gods volk.

Zecharjah zag de kohen gadol (Isra‘Elitisch hogepriester) en dat God diens ongerechtigheid (’awonécha) wegnam (3:4). Vervolgens werd hij opnieuw geïnstalleerd voor de eredienst met een opdracht. Hem stonden de kohaniem (Isra‘Elitisch priesters) ten dienste. God kondigde hen aan dat Hij Zijn Knecht, de Spruit (Tsémach), zou laten komen. Op Die Steen zou een volheid van geestelijke ogen gericht zijn (Js 28:16; Mt 21:42; Rm 9:33). Wat Hij zal uitsnijden zal God losmaken (mefatteach pittoechah: het verlossingswerk van de Here Jezus samengevat?).

Dan zal er een (toekomstige) dag zijn dat God de ongerechtigheid van de aarde zal wegnemen. Dan pas zal er sjalom zijn voor de gelovigen. (De regering van de Messias.)
Want toen kreeg Zecharjah een menorah (Tempelkandelaar) te zien waarvan de lampen voortdurend met olie werden gevuld (4:2) doordat zich rechts en links van de oliehouder boven de menorah twee olijfbomen bevonden. Die staan voor Isra‘Els godsdienstige herstel (en dus diens Tempeldienst), maar dat zal niet vanuit (militair) geweld (chajil) of (mensen)kracht (koach) gebeuren maar door Zijn Geest.

Parallellen
Sidra‘ Beha’alotcha (Nm 8:1-12:16) gaat over Gods instructie over het aansteken van de kandelaar in het heiligdom en over de wijding van de Lewiejim (Levieten) voor hun dienst. Daarna volgt de opdracht om het Pésach (Paasfeest) te houden en de uitzondering erop voor hen die op dat moment onrein waren (viering Pésach voor de uitgezonderden).

Dan de instructies ter voorbereiding van het vertrek bij Chorev (Horeb). Er moesten zilveren, kunstzinnig gemaakte trompetten (chatsotsrot) worden gemaakt, waarop de kohaniem moesten blazen (10:2). Daarna verliet de wolk Gods het heiligdom en Isra‘El brak op van Chorev (10:11). De wolk trok de woestijn Pa‘ran in en ze trokken drie dagen in de richting van het beloofde Land. Daarna begon het volk te klagen en God viel de randen van de legerplaats aan met vuur. Mosjéh (Mozes) bad tot God en het vuur week. De plaats werd Tav’erah (Verteerde) genoemd.

Het volk begon te klagen dat ze alleen het Man te eten hadden, maar geen vlees (11:4). Omdat Mosjéh ten einde raad werd beval God dat van de Geest, die op hem was, afgenomen zou worden en op 70 oudsten en diens opzieners werd geplaatst. Ook zou God het volk zoveel vlees te eten geven dat ze ervan zouden gaan walgen!

Toen Mirjam, de zus van Mosjéh, begon te mopperen tegen ‘Aharon over de Koesjitische vrouw die Mosjéh genomen had werd ze door God bestraft met Tsara’at (12:10). Toen bad Mosjéh voor haar en God beëindigde de Tsara’at na een week.

De haftarah (Zach 2:10-4:7) heeft een parallel met de brandende menorah die staat voor het functionerende heiligdom, maar ook voor het geestelijke licht (de vroomheid) van Isra‘El. Zecharjah ziet dat pas hersteld in het wereldrijk van de Messias. Het betekent dus dat dan pas weer de juiste eredienst in het centrale heiligdom (de Tempel in Jeruzalem) zal worden gehouden, zoals die tegenwoordig alleen nog wordt gehouden in de hemel door de Here Jezus, Die God ertoe als kohen gadol heeft aangesteld (Hb 6:20).

Toch is er ook nu weer een verborgen parallel. Namelijk in de Koesjitische vrouw van Mosjéh? Hoe zit dat? Volgens Zecharjahs openbaring zullen veel heidenen toestromen en toegevoegd worden aan Gods volk. Dat was ook zo bij de Uittocht uit Mitsrajim (Egypte; Ex 12:38). Het was een grote mengeling (’erév rav). Onder hen waren blijkbaar ook Koesjieten. Het mag duidelijk zijn dat Mosjéh niet alleen koos voor een vrouw van die afkomst, omdat hij haar mooi vond. Ze was zeker ook vroom.

Het lijkt er op dat Mirjam niet alleen tegen vermenging van Hebreeërs met vreemdelingen was, maar ze had ook twijfels over het geloof van die niet-Isra‘Elitische. Mirjam voert namelijk op dat zij, als zus van Mosjéh, vroom was (Nm 12:2). God maakt echter bekend dat Mosjéh groter was dan welke profeet dan ook (vss 7-8). Daarmee was ook duidelijk dat het met de vroomheid van de Koesjitische goed zat. Hieruit kan afgeleid worden dat God altijd al de deur open had staan voor de heidenen om toe te treden tot Zijn volk (Js 42:6). Toch heeft Isra‘El deze hoofdprioriteit van God nog steeds niet tot regel gemaakt, maar volhardde in het spoor van Mirjam (exclusivisme) met de toorn van God als gevolg.

Torahgedeelten

De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:

• 10:32 Wie zich aansluit bij Gods volk zal delen in het goede waarmee God goeddoet aan hen (Gn 9:27).
• 11:17 God kan van de Geest nemen van een geestelijk leider en dat overdragen op Zijn ‘ondergeschikten’ (1 Kor 12:4-11).
• 11:23 Bij God is niets te groot (Mt 19:26).
• 11:29 Heel Gods volk zou vervuld moeten zijn van Gods Geest (Hnd 26:29; Ef 5:18)!
• 12:7 Geen mens was zo groot als Mosjéh, daarom staat de Here Jezus in zijn messiaanse nalatenschap. Maar omdat Hij groter is dan Mosjéh (Hb 3:6), daardoor verhoogt Hij ook hem.

De met een * aangegeven bepalingen zijn door de rabbijnen vastgesteld als mitswot uit de 613. In deze sidra‘ staan volgens de rabbijnen 5 mitswot.

Volgende week: Sjelach-lecha over de parallellen in verband met het uitzenden van Isra‘Eliem naar het beloofde Land.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Beha’alotcha – In jou ontsteken (van de lampen)"

Geef een reactie