Haftarah – Bemidbar – In (de) woestijn (Sinaï)

Haftarah Bemidbar gaat over de parallel tussen het onderhouden van de bepaling over de lossing van de eerstgeborenen in de dagen van Mozes en hoe dit verzaakt werd in de dagen van Hosea.

Hosea kondigt Isra‘Els gefaseerde ondergang aan en herstel
God liet de profeet Hosjea’ (Hosea) aan het 10-stammenrijk verkondigen dat Hij hun koninkrijk zou opheffen (Hos 1:4), geen vergeving meer aan hen zou geven (vs 6) en zij niet langer Gods volk zouden zijn (vs 9).

Toch liet Hij ook weten dat zij eens talrijk zouden zijn. Namelijk als God Zich over hun zal ontfermen (2:22). Leden van het 10-stammen koninkrijk zouden dan met leden van het koninkrijk Judah samen bijeengebracht worden, over zich één aanvoerder aanstellen en opgaan uit het land. Groot zou de (toekomstige) dag van het zaad Gods zijn (jizre’Él).

Maar voorafgaande aan die tijd werd Hosjea’ opgeroepen om het volk aan te klagen dat ze van God waren afgevallen zijn en zich inlieten met heidenen en een heidense levenswijze. Daarom zou God hen zo grondig tegenwerken (2:6) dat ze die heidenen niet meer zal konden vinden. Dan zou het terugkeren naar haar eerste liefde. Beseffen dat het samenleven met God beter was dan met de heidenen.

Echter, die bekering zal blijken zonder besef van Gods zegen te zijn (vs 8). Dan zal God Zijn tuchtiging zo zwaar maken dat de Godsdienst zal ophouden. Hij zal aan haar bezoeken al haar afgoderij en afval. Dan zal Hij hen naar een woestijn lokken, want zo zal het beloofde Land in die tijd eruit zien. God zal Zich dan aan hen kenbaar maken en hun Land zegenen. Dan zal Isra‘El (de 12 stammen) zich voor altijd aan God binden (vs 19).

Parallellen
Sidra‘ Bemidbar (Nm 1:1-4:20) gaat over Gods bevel aan Mosjéh (Mozes) en ‘Aharon (Aäron) om een deel van de Isra‘Eliem te tellen. Namelijk hun inzetbare leger. Dus exclusief de Lewiejim (Levieten). Ook werd de vaste opstelling van Isra‘El rondom het heiligdom bevolen.
Daarna beval God dat de Lewiejim geteld zouden worden en dit getal werd vergeleken met het getal van het aantal eerstgeborenen van mannelijken van mens en dier van Isra‘El. Deze werden gelost en dit bedrag werd gegeven aan de kohaniem (Isra‘Elitische priesters).

De haftarah (Hos 1:10-2:19) heeft op de eerste plaats een parallel met het grote aantal van Isra‘El (Hos 1:10) en de aantallen die genoemd worden bij de tellingen in deze sidra‘. Maar er is nog een diepere parallel, zoals zo vaak in de haftarot. In de voorafgaande verzen van het boek Hosea staat beschreven dat de profeet met een hoer moest trouwen om uit te beelden welke band God met Isra‘El is. Het was als dat van een man getrouwd met een overspelige, hoererende vrouw. Isra‘El was door eigen keuze en opzettelijk hoer geworden. Uiteindelijk, na Isra‘Els herstel, zou diens vernieuwde band met God zijn als een man die zijn vrouw hertrouwd. Vergevende haar misdaden. Die herinnering aan de oorsprong van de band tussen God en Isra‘El komt tot uitdrukking in de bepaling over de eerstgeborenen.

Elk eerstgeboren mannelijk dier of mens beschouwde God als Zijn Eigendom, omdat Hij die gespaard had in de tiende plaag over Mitsrajim (Egypte). Had zich die plaag niet voltrokken, dan was er geen Uittocht geweest. Geen Uittocht, betekent geen toetreding van Isra‘El tot Gods Verbond bij Chorev (Horeb). De basis van de relatie met God valt of staat met het onderhouden van deze bepaling voor de eerstgeborenen. De ontrouw van Isra‘El in de dagen van Hosjea’ moet dus ook en vooral te maken hebben gehad met het verzaken van deze bepaling. Ze hadden immers de band met de Tempel in het koninkrijk Judah verbroken. Er werd geen lossingsgeld meer betaald aan de kohaniem. Het 10-stammen koninkrijk was in die zin ontrouw geworden aan diens oorsprong vanuit Gods handelen in Mitsrajim.

Torahgedeelten

De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:

• 1:51 Een onbevoegde mag niet naderen tot het werk van God.
• 2:2 Elke gelovige zal zich schikken naar de plaats die God die toebedeeld heeft, want God heeft Zijn volk een orde gegeven (1 Kor 12:28-29).
• 3:6, 10 Diegene die God heeft aangesteld in Zijn dienst worden ondersteund door bedienden, maar die bedienden mogen Zijn dienst niet uitoefenen, want anders zal God hen doden (4:19).
• 3:13 Elke eerstgeborene van het mannelijke geslacht van mens en dier behoort God toe en moet ingelost worden (Ex 13:2, 12; Lv 27:26; Lk 2:23-24).
• 4:18 Bedienden van de eredienst aan God moeten in stand worden gehouden.
• 4:20 Bedienden van de eredienst aan God mogen niet het gewijdene gaan bekijken.

In deze sidra‘ staan volgens de rabbijnen geen mitswot uit de 613.

Volgende week: Naso‘ over de parallellen in verband met de bepaling voor het Nazierschap.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Bemidbar – In (de) woestijn (Sinaï)"

Geef een reactie