Haftarah – ‘Émor – Zeg (tot de priesters)

Haftarah ‘Émor gaat over de parallel tussen Gods bepalingen voor de priesters van het eerste heiligdom en van het toekomstige heiligdom van de Messias.

Priesterbepalingen voor de nieuwe Tempel
In Gods openbaring aan de profeet Jechézqe‘El (Ezechiël) over de toekomstige Tempel in Jeruzalem staat ook een gedeelte voor de nieuwe kohaniem (Isra‘Elitische priesters). Daarbij wordt aangehaakt op de stamvader van de dynastieke kohaniem in de tijd van koning Dawied (Ezech 44:15): Tsadoq (Zadok).

Herhaald wordt dat de kohaniem linnen kleding zouden dragen (vs 17). Geen wol. Zij staan immers buiten de kudde Isra‘El en het zou ook onbarmhartig zijn naar het kleinvee dat ze dagelijks aan God zouden offeren. Bovendien doet wol zweten. Ze zouden ook linnen hoofdbedekkingen als sierraad (pa‘er) en onderbroeken voor kuisheid dragen. Net zoals de vroegere bepaling oplegde (Ex 39:28). Evenzo, zullen de andere vroegere bepalingen voor het ambt van kohen en hun functioneren weer gelden. Hun vroegere (voor)rechten worden ook herhaald. Hiermee wordt bevestigd dat de toekomstige kohaniem de Mozaïsche lijn zouden navolgen. In tegenstelling tot de verwatering in de eerdere Tempels.

Parallellen
Sidra‘ ‘Émor (Lv 21:1-24:23) gaat over de bepalingen voor het ambt van kohen en het ambt van hakkohen haggadol (de Isra‘Elitisch hogepriester). Voor dat laatstgenoemde ambt zijn de bepalingen het striktst en daarmee onderscheidde hij zich onder de kohaniem, zijn verwanten. Ook worden de vastgestelde tijden (gedenk- en feesttijden) van samenkomst genoemd. De bepalingen worden afgesloten met die voor de olie van de menorah en de toonbroden.

Daarna volgt, ter onderricht (Torah), meteen een praktisch voorbeeld van hoe om te gaan met een schending van Gods bepalingen. In dit geval het vervloeken van Gods Naam. Wat het voorbeeld nog moeilijker maakt is het feit dat de overtreder een zoon uit een gemengd huwelijk was (24:10). Daarna zijn meteen ook de strafbepalingen voor verschillende andere overtredingen, misdaden en zonden uitgeschreven.

De haftarah (Ezech 44:15-31) heeft een parallel met de bepalingen van de kohaniem. Opvallend is dat de bepalingen niet helemaal hetzelfde zijn, maar op sommigen punten anders zijn (toevoegingen) of strikter (inperking) dan die in de Choemasj (Pentateuch). Zoals in de regel wordt aangenomen geeft de haftarah een beter of minstens een ander beeld van hoe het in werkelijkheid was in de dagen vanaf Mosjéh (Mozes) tot in de dagen van de grondvesting van de Tempel van Sjelomoh (Salomo): de tijd dat de Torah het nauwkeurigst werd nagevolgd. De haftarah vult de sidra‘ aan. In dit geval wordt er ook vanuit gegaan dat in de toekomstige Tempel Mozes wordt nagevolgd.

Toevoegingen: 1. Verbod op kleding van wol tijdens hun dienst in het heiligdom (vs 17); 2. Ze mochten niet zweten tijdens hun dienst (vs 18); 3. Ze moesten hun kleding, die ze droegen tijdens hun dienst, uitdoen als ze het heiligdom verlaten (vs 19); 4. Een weduwe van een kohen mogen ze huwen (vs 22). Striktere bepaling: Het hoofdhaar dient aan verdere eisen te voldoen (vergelijk Lv 21:5)

Opvallend is dat de specifieke bepalingen voor het ambt van de kohen gadol niet worden genoemd. Dat kan erop wijzen dat de eerdere bepalingen van Mosjéh in de toekomst exact van toepassing zullen zijn waardoor herhaling ervan overbodig is. Een andere mogelijkheid is dat het ambt een andere invulling zal krijgen die nog niet geopenbaard is. Dit kan in verband staan met Gods Messias Die dan op aarde zal regeren.

Torahgedeelten

De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:

• *22:10 Geen enkele vreemde (zar) (iemand die niet aan God gewijd is) mag deel hebben aan wat aan God gewijd is, zoals aan het Avondmaal (1 Kor 5:11; 10:21).
• *22:20 Alles dat gelovigen aan God willen wijden mag niet minderwaardig zijn, want dat zal niet gunstig zijn (Rm 12:1).
• *22:25 Dat wat een buitenlander (bén-nechar) aan God zal wijden is verboden voor gelovigen, want zijn verdorvenheid (masjchatam) geldt als geestelijke minderwaardigheid (letsel – moem; zie 22:20; 1 Kor 10:20; Ef 5:11).
• *H23 Gelovigen zullen Gods vastgestelde tijden (mo’adej) houden. Deze zijn de wekelijkse Sjabbat (vs 3); Pésach (Pasen) met de zeven dagen van Matsot eten en waarvan de eerste dag (15de dag van de maand) en de laatste dag (21ste dag) gelden als Jom Sjabbaton (speciale Sjabbat) (vss 5-8); de ’omer-telling (vs 15), Sjavoe’ot (Pinksteren – 50ste dag na Pésach (vss 16, 21)) geldt als een Jom Sjabbaton; Jom Teroe’ah (de herdenkingsdag van het sjofargeschal – 1ste dag van de Sjabbatsmaand) die geldt als een Jom Sjabbaton (vss 24-25); Jom Kippoer (de verzoendag – de 10e dag) waarop alle gelovigen zichzelf verdrukken, door o.a. de vasten, en deze dag is een Jom Sjabbaton (vss 27-32); Soekot (Loofhuttenfeest – de 15de dag) is een zevendaags feest waarvan de eerste dag en Jom haSjemienie/’Atsérét (de Achtste dag/het Afsluitingsfeest op de 22ste dag (vs 36)) gelden als Jom Sjabbaton (vss 34-35).
• 24:14-23 De strafbepalingen voor overtredingen van Gods mitswot (bevelen – de 10 Woorden (Ex 20:2-17)) en andere bepalingen. Het principe is meestal: de straf op overtreden van de mitswot is de geestelijke doodstraf en voor lagere zonden gelden straffen in overeenkomstigheid (oog-om-oog, tand-om-tand). Het Nieuwe Verbond roept echter op om de wraak aan God te laten (Mt 5:38-39; Rm 12:19; Hb 10:30-31). De straffen worden buiten de woonplaats van de gelovigen voltrokken.

De met een * aangegeven bepalingen zijn door de rabbijnen vastgesteld als mitswot uit de 613. In deze sidra‘ staan volgens de rabbijnen 63 mitswot.

Volgende week: Behar over de parallellen in verband met lossing van Landbezit.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Haftarah – ‘Émor – Zeg (tot de priesters)"

Geef een reactie