Deze sidra‘ (Dt 7:12-11:25) gaat verder met de toespraak van Mozes aan Isra‘El uit de vorige sidra‘. Hij maakte Isra‘El belangrijke zaken bekend: wat God voor hen zou doen bij de Inname van het beloofde Land en het wonen erin. Maar Mozes maakte ook bekend waarom de inwoners van dat Land door hen verdreven zouden worden. Hij wijst er ook op dat Isra‘El herhaaldelijk tot heel ernstig weerspannig was geweest tegen God. De remedie: zuivere godsdienst.
Als Isra‘El Gods verordeningen (misjpatiem) zou gehoorzamen en navolgen door ze te doen, dan zou het gevolg (’eqév) zijn dat God Zijn Verbond en Zijn goedheid nakwam (7:12). God zou hen dan liefhebben en zegenen zodat zij en hun vee vruchtbaar zouden zijn (vs 14). Hij zou elke ziekte (cholie) en alle kwade kwalen (madwej) van Isra‘El afwenden en deze opleggen aan hun haters. Daarom moest Isra‘El alle inwoners van het beloofde Land vermalen (’achal), geen medelijden met hen hebben (choes) en hun goden niet dienen. Anders zouden die inwoners een valstrik (moqesj) aan Isra‘El zijn.
Verdrijving van de inwoners
Mozes riep Isra‘El op niet te kijken naar de omvang van de inwoners van het beloofde Land en niet voor hen te vrezen. God had immers het wereldrijk Mitsrajim (Egypte) verslagen. God zou evenzo deze inwoners slaan met grote beproevingen (massot), kenmerken (‘otot) en wondertekenen (moftiem), naar de wijze waarop Hij Isra‘El uit Mitsrajim leidde (vs 19). Ook zou God de horzel (tsir’ah; Ex 23:28) op hun neerlaten. God, de Grote en Vreeswekkende (Nora‘), zou dus tegen de inwoners strijden. Maar Hij zou hen beetje bij beetje uitwerpen. Isra‘El zou ze niet vlug kunnen laten verdwijnen, want anders zou het wilde veldgedierte te talrijk worden (Ex 23:29). God zou hen aan Isra‘El uitleveren en hun gekweld zijn (hamam) zou een grote kwelling (mehoemah gedolah) zijn tot hun verdelging. Isra‘El zou hun naam uitwissen en geen man zou kunnen standhouden totdat zij de inwoners verdelgd zouden hebben. Hun godsdienst en alles wat ermee te maken had moest Isra‘El volledig verwoesten. Het was een gruwel (to’avat) voor God en daarom moest Isra‘El het ook grondig verafschuwen en ervan gruwen. Vervloekt (cherém) was het.
Herhaalde oproep tot Torahnavolging
Mozes stelt dat Torahnavolging Isra‘Els enige weg is tot wat God hun beloofd had (8:1). Hij stelde dat Isra‘Els straftijd van 40 jaar in de woestijn bedoeld was om hen te verdrukken en te toetsen om te zien wat in hun hart was. Of ze wel echt Gods bevelen zouden navolgen. Hij gaf honger en daarna het Man te eten, zodat Isra‘El zou begrijpen dat de mens niet alleen door het voedsel zal leven, maar door elk Mondelinge bevel dat God doet voortkomen (vs 3). In al die 40 jaar had het Isra‘El aan niets ontbroken. Ze moesten in het hart geweten hebben dat het God was die hen tuchtigde ter geestelijke opvoeding.
Mozes profeteert hoe gezegend het beloofde Land zou blijken te zijn en dat ze God prijzende zouden zijn als ze de opbrengst ervan zouden ervaren. Maar Mozes waarschuwde er ook voor dat, als ze verzadigd zouden zijn door het Land, ze God zouden vergeten. Dat ze, op heidense wijze, vanuit eigen kracht zouden gaan denken en doen (vs 17). Dat ze andere goden achterna zouden gaan, die zouden dienen en zich voor die zouden buigen (vs 19). Als gevolg (‘eqév) daarvan zou Isra‘El om te vergaan vergaan (‘avod to‘vedoen). Net als de natiën die God zal doen vergaan (ma‘avied) voor hen uit. (Het gebruik van het woord ’eqév hier (vs 20) en in 7:12 (komt alleen deze twee keer voor in dit boek) leidt het grote thema in van dit boek: Gods Torah navolgen geeft (’eqév) het godsdienstige leven, maar ertegen weerspannen geeft (’eqév) de geestelijke dood (11:26); de zegen en de vloek. Sommigen vatten ‘eqév echter op als ‘beloning’ (heil door werken van Torah), maar dit woord, van de stam ’aqav – op de hiel volgen, komt van ‘voetafdruk’. Het logische, feitelijk gevolg van een daad zonder de betekenis van een beoordeling, zoals een beloning.)
Reden van de Inname
Mozes beval Isra‘El om het Land in te nemen volgens de bepalingen die God hiervoor had gegeven (9:1). Maar hij maakte duidelijk waarom zij het Land moesten innemen. Niet als beloning van Isra‘Els gerechtigheid (tsedaqah) of oprechtheid van hun hart (josjér), maar om de boosheid (berisj’ah) van die natiën die er woonde. Maar ook om de gezworen belofte aan de aartsvaderen Avraham (Gn 12:7), Jitschaq (Gn 26:4) en Ja’aqov (Gn 28:13). God beoordeelde Isra‘El immers als een hardnekkig (dwars) volk (‘am-qesjeh-’oréf).
Isra‘El herhaaldelijk weerspannig
Mozes bracht in herinnering hoe weerspannig ze waren (mamriem) geweest tegen God vanaf de Uittocht uit Mitsrajim tot aan de plek waar ze op dat moment waren. Bij Chorev (Horeb) was het zelfs zo erg (het gouden kalf (vs 16; Ex 32:4-6)) geweest dat God Isra‘El wilde verdelgen. Mozes herinnerde hun aan alle momenten tijdens de woestijnreis waarop hij om vergiffenis voor hen bad bij God en dat Hij zo genadig was geweest hen steeds opnieuw te sparen.
Hij bracht hen de geschiedenis van de twee stenen platen van het Verbond in herinnering die in de kist werden gelegd ter bewaring en getuigenis (10:1). Opnieuw herinnerde hij hun aan de reis van Sienaj naar de plek waar ze toen waren tegenover Jeriecho en noemde daarbij opnieuw plaatsen die niet eerder waren genoemd, zoals Haggoedgodah in de ’Aravah, westelijk van ‘Édom.
Herstel van Isra‘Els ernstige weerspannigheid bij Chorev
Mozes herhaalde het ambt van de Lewiejim. De dood van Aäron (vss 8-9) veranderde daar niets aan, want het waren vooral de kohaniem die hun toewijding aan God hadden bewezen bij Chorev (Ex 32:26). Onder de Lewiejim waren de kohaniem (Isra‘Elitische priesters) afgezonderd: Aäron en zijn nageslacht. Niemand anders mocht zo dicht tot God naderen als zij als middellaars tussen God en de gelovigen. Zij zegende Gods volk (Nm 6:23). Maar het dragen van de kist van het getuigenis, ook Ark van het Verbond genoemd, was geen taak van de kohaniem, maar van de Qehatie, de stam van Lewie (Nm 3:30-31; 4:15). Mozes spreekt dus over de taken van de stam Lewie in het algemeen en in het bijzonder.
Mozes brengt in herinnering hoe hij de afgoderij van Isra‘El grondig had weggedaan en daarna weer de berg Chorev beklom om er opnieuw 40 dagen en nachten door te brengen om daar bij God voor Isra ‘El te pleiten (vs 10; Ex 32:31; 34:28). Pas toen kon Isra‘El de Sienaj verlaten.
Hoe en waarom van Gods wil doen
Dit gezegd hebbende maakte Mozes Isra‘El bekend wat God verlangende: dat zij Hem vrezen, in Zijn wegen wandelen, Hem lief hebben en Hem met heel hun hart dienen. Dat wordt concreet in Torahnavolging. Van God is heel de Schepping, niet-fysiek (de hemelen) en fysiek (het helaal), toch verlangde Hij ernaar om Isra‘Els aartsvaderen en hun nageslacht lief te hebben. Hij had hen uitgekozen uit alle volken. Daarom zou Isra‘El in diens hart een resolute keuze moeten maken (moel – besnijden) en niet langer dwars zijn. God is immers de compromisloze God, Die het rechtvaardig behandelen van mensen als vast beleid heeft. Hij zou Isra‘Els lofprijs worden. Toen hun vaderen (Ja’aqov en zijn 11 zonen) zo’n 200 jaar eerder naar Mitsrajim trokken waren ze met 70 personen, maar om het moment van de toespraak van Mozes was hun aantal al als de sterren van de hemel (Gn 22:17). Er was dus alle reden om God lief te hebben en Zijn Torah na te volgen (11:1). Ze hadden zelf gezien met welke grote daden God hen behouden had tot op dit moment. Het zou moed kunnen geven om het beloofde Land in te nemen. Dat Land was ook heel anders dan Mitsrajim, want God zorgde zelf voor de jaarlijkse welvaart ervan (vs 12). Althans, als Isra‘El er Gods wil zou doen. Mozes wijst opnieuw op de vereiste basishouding (6:1-9; zie sidra‘ Wa‘étchannan). Het gevolg van navolging van heel Gods Torah zou zijn dat Isra‘El in het beloofde Land zou zijn, zoals de dagen van de hemelen aan de aarde (vs 21). (Dus deze belofte hangt dus niet slechts van het eren van de ouders/overheden af (Ex 20:12).) Maar het zou ook al het gevolg hebben dat God alle inwoners van het Land aan Isra‘El tot bezit zou geven en zij hen zouden vrezen.
In de volgende parasjah brengt Mozes zijn centrale thema naar voren – zegen en vloek – en hoe dit tot concreet wordt in het de Torahnavolging versus het handelen van de inwoners van het Land.
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Parasjah ’Eqév – Gevolg (van gehoorzaamheid)"