Parasjah Mattot – Stammen (van Isra‘El)

Deze sidra‘ (Nm 30-32) gaat over de laatste daden die Mozes verrichtte voor Isra‘El. Hij maakte hun Gods Torah van het beloven en zweren bekend. Daarna zond hij namens God een leger uit om wraak te nemen op de Midjaniem voor het kwaad dat ze Isra‘El hadden aangedaan. Ook staat hij drie stammen toe de ingenomen Overjordaanse gebieden als erfdeel in te nemen. Alleen worden daarvoor wel voorwaarden gesteld.

Mozes gaf Isra‘Els stamhoofden (ra‘sjej mattot) Gods bevel over het beloven (nadar) van een gelofte (nédér) of het zweren (sjava’) van een eed (sjevoe’ah) (30:2 (3)). Een man is verplicht zich aan zijn gelofte of eed te houden (Mt 5:37). Een vrouw echter alleen als de man die over haar gesteld is ermee instemt. Dat kan haar vader zijn, wanneer ze als ongehuwde vrouw bij hem woont, of haar man met wie ze gehuwd is. Als hij haar woorden ongeldig maakt zal God de vervallen gelofte of eed haar vergeven (salach; vs 8 (9)) (Ef 5:24), maar de man die ze ontkrachtte zal dan de misdaad (’awon) ervan dragen. Is de vrouw echter weduwe (‘almanah) of een verstotene (geroesjah) die op zichzelf woont, dan is ze verplicht haar gelofte of eed te houden (Rm 7:2; 1 Kor 7:39).

Wraak over de Midjaniem

God droeg Mozes op om nog voor zijn dood wraak (niqmat) te nemen op de Midjaniem om wat ze Isra‘El hadden aangedaan bij Sjittim (31:2; zie sidra‘ Balaq). Van elke stam werd daartoe een eenheid strijders klaargemaakt. Mozes zond ze tegen Midjan uit samen met Pienchas die het heilige gerei en de trompetten voor het strijdgeschal (teroe’ah) droeg. Het gaat dus om godsdienstige oorlog. Ze sloegen alle mannelijke Midjaniem die ze bezochten dood samen met vijf van hun koningen. Ook sloegen ze Bil’am, die schijnbaar niet naar huis was gegaan, maar zich bij Midjaniem ophield, met het zwaard dood. Ze roofden al hun vrouwen, kinderen, dieren en rijkdom en verbrandde hun woonplaatsen met vuur. Ze brachten alles naar Isra‘Els legerplaats in het Jordaandal tegenover Jericho.

Maar Mozes werd zeer boos dat ze de vrouwen in leven hadden gelaten, want juist met hen hadden Isra‘Elim gehoereerd waardoor ze zich aan de afgod Ba’al-Pe’or hadden verbonden. Hier blijkt dat dit onheil aan Isra‘El een door Bil’am geplande list was geweest (vs 16). Mozes gaf opdracht alle mannelijke kinderen te doden en alle vrouwen die geen maagd meer waren. Daarna moesten allen uit het leger die iemand gedood had of een lijk had aangeraakt het reiniginggebruik met de as van het rode rund ondergaan (zie sidra‘ Choeqqat; Nm 19). Evenzo alle materialen die verontreinigd waren door een lijk.

God beval Mozes dat de buit (malqowach) in twee delen verdeeld moest worden: een deel voor het leger en een deel voor de gemeenschap. Ook voor God moest een schatting worden opgenomen. Een deel van ‘Él’azar, de kohen gadol (Isra‘Elitisch hogepriester), en een deel voor de Lewiejim (Levieten). Na hun reiniging naderde de legeroversten (sarej) tot Mozes en meldde dat geen enkele aan hun leger ontbrak. Ze brachten een offergave (‘ét-qarban) aan God ter verzoening (kaper) van hun levens. Het waren gouden voorwerpen die ze verkregen hadden. Mozes en ‘Él’azar brachten het naar het heiligdom waar ze het als herinnering voor Gods Aangezicht bewaarde.

Verdeling van de Overjordaanse gebieden

De zonen van Re‘oeven en van Gad hadden erg veel vee en ze zagen de voormalige gebieden van Siechon, koning van de ‘Émorie (Amorieten), en van ’Og, de koning van Basjan, die door Isra‘El ingenomen was (32:1, 33). Ze stelden daarom aan Mozes, ‘Él’azar en de verhevenen van de gemeenschap voor dat hun dit zou worden gegeven als eigendom (‘achoezah). Zij zouden dan de Jordaan niet overtrekken. Maar Mozes vroeg hen toen of ze hun broeders in de steek zouden laten bij het innemen van het beloofde Land. Dat zou ontmoedigend voor hen zijn. Ze konden elke strijder gebruiken. Het zou ook dezelfde handelswijze zijn als van de verspieders die het Land niet wilden innemen, waardoor zij Isra‘El ontmoedigde. Toen ontvlamde Gods toorn en verweet hij hun afvalligheid. Als gevolg daarvan waren ze pas veertig jaar later bij de Jordaan aangekomen en ten koste van een hele generatie van Isra‘El (14; zie sidra‘ Sjelach-lecha). Zouden zij, als een gebroed van zondige mannen (tarboet ‘anasjiem chatta‘iem), de brandende toorn van God weer doen oplaaien? God zou Isra‘El dan weer in de woestijn laten rondtrekken, maar dan heel het volk erdoor verdreven.

Maar de twee stammen zeiden dat ze op dat moment in die gebieden alleen omsloten ruimten voor kleinvee wilden bouwen voor hun vee en versterkte steden voor hun kleintjes. Maar ze zouden daarna legers afvaardigen en die in de voorhoede van Isra‘El laten meetrekken bij de Inname van het beloofde Land. Ze zouden pas naar hun huizen in de Overjordaanse stamgebieden terugkeren nadat Isra‘El al hun erfdelen zouden hebben ingenomen. Ook zagen ze af van erfdeel in het beloofde Land. Die voorwaarden vond Mozes goed, maar waarschuwde hen wel voor de gevolgen woordbreuk na zijn dood. Want dan zouden ze tegen God zondigen aan Wie ze het houden aan hun voorwaarden beloofden (vs 23). Hiermee werd opnieuw het hiervoor gegeven bevel van God over het beloven van een gelofte herhaald.

De gebieden die ze gingen bevolken waren ruim genoeg, zodat ook een deel van de stam Menasjéh, de zonen van Machier (26:29-32; 27:1), zich bij de stammen Re‘oeven en Gad konden voegen. Zij trokken naar Basjan, verdreven de ‘Émorie (Amorieten) die zich er gevestigd hadden nadat hun gebied door de Isra‘Eliem was afgenomen (zie sidra‘ Choeqqat). Ze namen het gebied in en noemde het naar hun vader Gil’ad. Ze gingen wonen in de plaatsen die er waren en hernoemde die. De zonen van Re‘oeven en Gad bouwde versterkte steden in hun gebied en de ‘Émorie steden die ze innamen veranderde ze van naam (vs 38).

In de volgende parasjah wordt het overzicht van de rustplaatsen van Isra‘Els woestijntocht, de wijze van Inname en organisatie van het beloofde Land en erfrecht door huwen besproken.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Parasjah Mattot – Stammen (van Isra‘El)"

Geef een reactie