Ook in deze sidra‘ (Nm 4-7) gaat het nog over de laatste voorbereidingen (telling Lewiejim en verwijdering van onreinheid en zonde uit Isra‘El) voor de inwijding van het heiligdom. Bijzonder is het voorschrift van Nazierschap. Dan volgt de inwijding met de offergaven van de 12 stammen.
Mozes en Aäron vervolgde hun opname (nasa‘) van de mannelijke Lewiejim (Levieten). Het woord ‘opnemen’ staat voor meer dan alleen tellen (faqad). Het gaat alleen om mannen binnen een leeftijdsgroep, maar ook om “alle komende voor de dienst om te doen een werkopdracht in de Tent van samenkomst” (4:3, 23 en 30). Dus alleen zij die geschikt werden bevonden (in fysieke en mentale zin). ‘Opnemen’ is dus onderscheidenen tellen.
Telling overige Lewiejim
Na de Qehatie waren de Gersjoennie aan de beurt, omdat hun taken het dragen van de tentkleden van de Misjkan en de gordijnen van het hof en diens touwen en gerei was. Als laatste volgde de telling van Merarie. Zij moesten de beschuttingen van de Misjkan en diens richels, kolommen en voetstukken dragen. Evenzo de kolommen, voetstukken, pinnen, touwen en al diens gereien. De opname volgt dus de een afname van heiligheid van de onderdelen van het heiligdom.
Verwijderen van onreinheid en zonde
De volgende voorbereidende stap voor de inwijding van het heiligdom was het verwijderen van allen die godsdienstig onrein waren uit de legerplaats van Isra‘El (5:2-3). God woonde immers in die legerplaats.
Mozes moest de Isra‘Eliem vervolgens opdragen hun overtredingen van de Verbondsvoorwaarden te belijden (jadah), zodat die schuld (‘asjam) vergoed (geldboete) zou worden aan de losser (go‘el) ervan en weggedaan werd uit Isra‘El (vs 7).
Voorbeeld van een misdaad
Voordat iemand vraagt een voorbeeld te geven van een overtreding kwam God daarmee.
De aanzet tot dit voorschrift is nogal algemeen. Als een vrouw ontspoort (tistéh) tegen haar man en tegen hem overtreedt (vs 12). Hierin zit de vermaning dat een vrouw dit nooit hoort te doen, want het eerste (ontsporen tegen haar man) leidt al gauw tot het tweede (overtreden tegen hem). Deze rebellie ligt aan de basis van het geestelijk verval van Gods volk (1 Kor 11:3).
Dan wordt een specifieke overtreding benoemd (vs 13): als zijn vrouw verdacht van overspel, waarbij ze zwanger werd, waarvan haar man vermoed dat dit niet door hem kwam. Dus niet zomaar een voorbeeld, maar één die rechtstreeks Gods bevelen (Ex 20:14) overtrad. Dan volgt de reden waarom deze overtreding wordt benoemd: 1. Als de man niet in de gaten had dat ze zwanger was geworden; 2. Ze het voor hem had verzwegen; 3. Ze godsdienstig onrein was geworden door haar zonden; 4. Er geen getuigen zijn die bewijzen hebben tegen haar. Dan mag ze niet gevangengezet worden (voorarrest). Anders natuurlijk wel.
Maar als hij is doorgegaan (’avar) in zijn ijver, zodat hij haar ernstig ging verdenken van overspel (vs 14). (De Hebreeuwse grondtekst heeft in dit vers 4* woorden gebaseerd op de stam qana‘ – jaloers/ijverig zijn (ten aanzien van haar toewijding aan hem)). Dan moest de man met zijn vrouw naar de kohen gaan en een offergave (een spijsoffer) voor haar meenemen. Echter, geen normaal spijsoffer, maar alleen gerstemeel, zonder olie en zonder witte hars. Het was namelijk een spijsoffer ter gedachtenis (mazkérét) van een misdaad (’awon). Een heel ernstige verdenking.
De kohen zou haar voor Gods Aangezicht en gebruik laten ondergaan, waaruit zou blijken of ze schuldig was. Was ze schuldig dan ontving ze de doodstraf (Lv 20:10), maar als ze onschuldig was dan moest aangenomen worden dat ze zwanger van haar eigen man was.
Dit voorschrift lijkt de vrouw onder het godsdienstige vergrootglas te leggen en haar man te vrijwaren, maar dat is hedendaagse westerse interpretatie. Het doel van dit voorschrift is huiselijke vrede. Het is de man die hier verplicht wordt op te treden. De ijver van de man over de toewijding van zijn vrouw is positief bedoeld. Hij is verantwoordelijk dat in orde te brengen. Samen naar de kohen gaan was een vernedering voor beiden, maar uiteindelijk een verplichting om (het vermoeden van) zonde weg te nemen. Jozef, de ‘vader’ van de Here Jezus, koos ervoor in stilte te scheiden van zijn ondertrouwde vrouw en probeerde zo die vernedering te voorkomen. Dat Mirjam (Maria) nooit aan dit gebruik is onderworpen komt door Gods ingrijpen en Jozefs gehoorzaamheid aan Hem.
Voorschrift van Nazierschap
Opvallend is het voorschrift van het Nazierschap (Nazireeërschap; 6:2). Een staat van afgezonderd leven (man of vrouw) voor God die zich tussen gewoon Isra‘Eliet en kohen bevond. De Nazier hield zich aan strenge onthoudingsvoorschriften. Waarschijnlijk was het ook bedoeld om een gebed te versterken. In principe duurde het Nazierschap zolang een gelofte stond of als het Nazierschap werd geschonden. Zodra de gelofte was ingelost verviel het Nazierschap. Slechts enkele Isra‘Eliem waren bijna hun hele leven een Nazier, zoals Sjimsjon (Ri 13:5). Het Nazierschap werd in de Tempel beëindigd door offergaven te brengen en diens hoofdhaar af te scheren.
Zegening door kohaniem
God droeg de kohaniem op om Isra‘El te zegenen en Zijn Naam aan hen te vestigen. Dan zou God hen zegenen. Opmerkelijk is het dat hier een formulierzegen wordt gegeven, terwijl die in de Bijbel terecht zelden voorkomen. Het zijn drie zinnen met zes beloften van God. Laten schijnen (ja‘er) van Aangezicht doet wat vreemd aan (6:25). Het lijkt te verwijzen naar inspiratie van de Heilige Geest. Dat bestond dus al ver voor de uitstorting van Gods Geest op de Pinksterdag (Hnd 2:1-4).
Offergaven van Isra‘El
Toen was het moment aangebroken van het voltooien van het oprichten van de Misjkan. We zijn dus terug bij Exodus 40:33. Toen kwamen de verhevenen van de 12 stammen van Isra‘El, de hoofden (ra‘sjej) en ze brachten hun offergaven aan de Lewiejim en ter altaarinwijding (chanoekkat hammizbeach). God beval dat één stam per dag mocht komen. Zo waren ze precies klaar met de inwijding om voor het eerst Pésach te vieren in het heiligdom. De inwijding van het heiligdom begon immers op de eerste van de eerste maand (Ex 40:2).
Opvallend is dat hier een andere volgorde wordt aangehouden als bij de telling, maar dezelfde als bij de opstelling. Op de eerste dag moest Jehoedah komen en ze eindigden op de twaalfde dag met Naftalie (H 2). Elke stam gaf zilveren en gouden objecten, spijsoffers, reukwerk, brandofferdieren, zondofferdieren en slachtofferdieren.
Zo werd het heiligdom in gebruik genomen en God sprak met Mozes in de hoorbare Stem (‘ét-haqQol) aan het verzoendeksel, dat op de kist van het getuigenis was. Mozes had, in tegenstelling tot de kohaniem en zelfs de kohen gadol (Isra‘Elitische Hogepriester) Aäron (Lv 16:2), wel voortdurend vrij toegang tot het heilige der heilige.
In de volgende parasjah wordt de wijding van de Lewiejim beschreven en het vertrek van Isra‘El naar het beloofde Land.
– – – – –
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Parasjah Naso‘ – Opgenomen zij (de Lewiejim)"