In deze sidra‘ (Dt 31) staat het afscheid van Mozes, als leider van Isra‘El, centraal. Hij bemoedigde Isra‘El over de aanstaande Inname van het beloofde Land en stelde Jozua aan als hun nieuwe leider. Mozes ronde zijn boeken van de Pentateuch af en droeg die over aan Isra‘El. Voordat Mozes zou sterven liet God hem samen met Jozua aantreden in de Tent van het heiligdom en Hij deelde hen daar het verschrikkelijke bericht mee dat Isra‘El weerspannig was tegen Gods Verbond.
Het is opmerkelijk dat dit hoofdstuk begint met het heengaan (jeléch) van Mozes nadat hij Isra‘El net had voorgedragen om over te gaan tot Gods Verbond. Dit is echter helemaal in de lijn van Gods wil en moet dus ook een geïnspireerde daad zijn. Mozes wilde Isra‘El vrijlaten in de keuze die ze van God voorgelegd kregen: om als natie te kiezen voor Gods Verbond of om te worden zoals alle natiën. Ook liet Mozes er opnieuw mee zien dat hij er niet zelf bij betrokken zou zijn. (Ook was er voor hem geen reden om het Verbond met God, gesloten op Chorev (Horeb) te vernieuwen. Hij had het nooit teniet gedaan door van God af te vallen (net zoals Jozua en Kaleb dat niet gedaan hadden). Maar de vorige generatie van Israël had dat wel gedaan in Qadesj (Nm 14:4)). Ze moesten het dus niet voor hem doen maar voor zichzelf. (In feite is dit ook van toepassing op de Here Jezus. Ook Hij leidde Gods volk uit, stelde Hij hen in de vrijheid om tot het Nieuwe Verbond over te gaan, voor het godsdienstige, gezegende leven te kiezen en Gods Koninkrijk binnen te gaan, maar verliet Hij Zijn leerlingen ook voortijds). Maar het woord jeléch kondigde ook het definitieve einde aan van het leiderschap van Mozes over Isra‘El aan en ook dat sommigen daar misbruik van zouden maken (Mt 7:15; 24:23; Lc 21:8; Hnd 20:29). Een samenvatting van deze sidra‘.
Mozes kondigt zijn afscheid expliciet aan
Later sprak Mozes opnieuw heel Isra‘El aan en liet hen weten dat hij te oud geworden was om nog langer hun leider te kunnen zijn (vs 2). Bovendien had God hem verboden om de Jordaan te doortrekken (3:23-27; zie sidra‘ ‘Étchannan). Maar God zou samen met Isra‘El het doortrekken in de persoon van Jehosjoea’ (Jozua). (Het voorgaande (vs 2) toont aan dat er geen verband kan zijn tussen Jozua en de Here Jezus, zoals toch wordt beweerd. Dat verband wordt gelegd vanuit de vergissing dat de Here Jezus Gods heilsplan volledig vervuld zou hebben. Ook wordt er een verband gelegd met hun namen die zijn afgeleid van dezelfde Hebreeuwse werkwoordstam (jasja’ – (uit)redden)). God zou Isra‘El onder Jozua dezelfde overwinning schenken zoals ze die behaalde over de ‘Émorie (Amorietische) koningen in de Overjordaanse gebieden. Als ze de overwinning op de Kanaänieten behalen, dan moesten ze daarna handelen naar alle bevelen van Gods Verbond (alles volledig met de ban slaan; 7:2-6). Mozes bemoedigde Isra‘El voor de Inname van het beloofde Land en hij riep toen Jehosjoea’ tot hem te komen en hij bemoedigde ook hem.
Gods Verbondsonderricht afgerond en overgedragen
Mozes rondde zijn boeken van Gods Verbondsonderricht (Torah) af en gaf het origineel aan de kohaniem. (Zij waren verantwoordelijk voor het dagelijkse onderwijs en naleving van Gods Verbond en daartoe zouden ze onder de Isra‘Eliem wonen in elke woonplaats). Eens per 7 jaren (het Sjabbatsjaar) in de 7de maand (de Sjabbatsmaand) van het jaar, tijdens Soekot (Loofhuttenfeest), moesten zij die helemaal voorlezen aan Isra‘El. Zodat ook de volgende generaties er kennis van neemt, God zal vrezen en zijn Verbondsvoorwaarden zouden navolgen.
Een afschrift van zijn boeken gaf hij aan Qehatie Lewiejiem, om er, net als de meest heilige voorwerpen van het heiligdom (Nm 3:30-31), zorg voor te dragen, en aan de oudsten om die te raadplegen voor hun dagelijkse functioneren.
God kondigt Isra‘Els geloofsafval aan
Toen kwam het moment dat God aan Mozes liet weten dat Hij hem zou doden (vs 14). Maar voorafgaande daaraan moesten hij en Jozua zich melden in de Tent van het heiligdom. Toen ze zich daar opstelden verscheen God in de wolkkolom aan hen. Hij gaf hen het verschrikkelijke bericht dat Isra‘El zou hoereren met de afgoden van het land Kanaän te midden van diens inwoners. Ze zouden God verlaten (’azav) en Zijn Verbond teniet doen (parar). Gods toorn zou dan tegen hen ontvlammen en hen verlaten (’azav). Hij zou Zijn Gezicht voor hen verbergen zodat ze zouden opgaan (in hun begeerten) en hun veel kwaad en moeilijkheden zouden overkomen, zoals Mozes had geprofeteerd (28:15-68; 29:18-28). (Opvallend is dat in vers 29 staat dat het kwaad (de verwoesting) van Isra‘El door hun kwaadaardigheid pas zou toeslaan in de ‘acharoet hajjamiem – navolgende, toekomstige dagen. Ook wel ‘eindtijd’. Aanvankelijk kan het lange tijd best gunstig zijn tegen God in te gaan en de eigen wil te doen zoals de heidenen doen (29:19), maar de straf Gods aan Zijn volk komt uiteindelijk en daarna het eindoordeel. Omdat het Gods volk betreft is die altijd ‘zwaarder’ dan die over de heidenen, want die God laat begaan in hun onheil (Hb 10:29)). Deze weerspannige en afvallige gezindheid zag God al op dat moment (toen Mozes nog leefde) onder de Isra‘Eliem (vs 21) en het zou zich, zelfs onder de Lewiejim, openbaren zodra Mozes dood zou zijn (vs 27). (Hier wordt kenbaar dat God de Levende God is, Die alles weet. Ook wat er in de harten en in het verborgene gebeurt). Daarom droeg God hen (Mozes en Jozua) op een lied op te schrijven en dat te leren aan Isra‘El als aanzegging en getuige tegen hen. God bemoedigde Jozua en beloofde met hem te zijn.
Mozes droeg de Qehatie Lewiejim op om de oudsten van de stammen en de opzichters te verzamelen om hen, samen met heel de vergadering van Isra‘El, Gods profetische lied bekent te maken en zo de Schepping tot getuige zou maken tegen hen.
In de volgende parasjah zullen dit lied van God aan Isra‘El onderzoeken en lezen over de laatste opdracht van God aan Mozes.
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Parasjah – Wajjeléch – Maar (Mozes) ging heen"