Deze laatste sidra‘ (Dt 33-34) gaat over de zegen die Mozes uitsprak over Isra‘El. Zijn laatste daad aan hen voor zijn dood. Daarmee worden de boeken van Mozes afgesloten. Maar daar bleef het niet bij. Mozes kreeg opvolging.
Het afscheid van Mozes van Isra‘El, zijn volk, bleef niet bij het zingen van het profetische lied van God (vorige sidra‘). Maar zo vlak voor zijn dood zegende hij hen (33:1). (Het toont dat Mozes niet zomaar een leider was, maar door God daartoe was aangesteld over Zijn volk. Dat was geen normaal bestuursambt, maar een geestelijke bediening. Zijn zegen bestaat dan ook niet uit wat goedbedoelde woorden. God gaf er betekenis aan en zou het bevestigen (profetisch). Daarom zijn de woorden van de zegen van Mozes ook volledig opgenomen in de Bijbel).
Inleiding van de zegening (vss 2-4)
Mozes noemde de belangrijkste plaatsen van Isra‘Els Uittocht. Daar waar ze Gods Verbond aanvaardde (Sienaj), waar God hen riep terug te gaan naar het beloofde Land (Se’ier), waar zij zich moesten verzamelen (het gebergte Pa‘ran) en waar zij het Land moesten binnengaan (Qadesj). God koestert Zijn volk. Opgeheven zouden ze worden door Zijn woorden (de Torah van Mozes). Het was een erfenis voor de vergadering van Ja’aqov, hun vader.
Zegening van de afzonderlijke stammen (vss 5-25)
God was Isra‘Els Koning en betoonde Zich zo als de hoofden (ra‘sjej) van het volk samenkwamen eensgezind met de 12 stammen.
Re‘oeven (Ruben) werd voortbestaan en groei toegewenst (Het is opvallend dat toch Re‘oeven als eerste wordt genoemd, want eerder bleek de leiderschapsplaats (patriarchaat) door Ja’aqov vergeven aan Jehoedah (Gn 49:3-5, 8; Nm 2:3; 7:12). Maar in de zegen van Mozes gaat het niet om interne politiek, maar lijkt de stamgebieden gevolgd. Er wordt begonnen in het zuiden van het Overjordaanse).
Jehoedah werd opgeroepen God aan te horen (sjema’) en Zijn volk uit te brengen. Jehoedah zou daartoe grote daden doen en een hulp tegen Isra‘Els verdrukkers zijn. (Het is een profetie over Jehoedahs rol in Isra‘Els toekomst. Jehoedah wordt eerder dan Sjim’on en Lewie genoemd, tegen de volgorde van geboorte in (Gn 29:34), maar wel het stamgebied tegenover dat van Re‘oeven in het zuiden. Sjim’on wordt overgeslagen en blijft ook ongenoemd, terwijl die stam eerder wel door Mozes wel genoemd werd (27:12). Voor die stam blijft schijnbaar de eerdere uitspraak van Ja’aqov staan (Ibn Ezra; Gn 49:5-7). Ook wordt zo het getal van 12 stammen vastgehouden (Ramban)).
Lewie zou Wegwijzer en Godsvrucht zijn voor de gelovige, maar Isra‘El had dat getart en betwijfeld in Massah en Merievah (Ex 17:7) en had Lewie’s gezag niet erkend. Maar de Lewiejim zijn het die Gods woorden navolgen (sjamar) en Zijn Verbond bewaken (natsar). Zij zullen Isra‘Els leraren zijn en de eredienst aan God uitvoeren. Mozes bad dat God hun functioneren zou zegenen en het werk van hun handen zou aannemen. Maar ook dat God hun tegenstanders en haters binnen Gods volk zou verpletteren zodat die niet meer opstaan. (Dat Lewie na Jehoedah wordt genoemd wijst erop dat die stam door God buiten Isra‘El was geplaatst (18:2). Het zou een vergissing hieruit af te leiden dat Jehoedah ‘boven’ Lewie was gesteld, want de kohaniem vertegenwoordigde het hoogste gezag in Isra‘El, want dat vormde geen normale, seculiere natie, maar Gods volk als natie).
Benjamin was, net als voor Ja’aqov, de beminde (jedied) van God. Zij zouden in zekerheid voortdurend in Gods beschutting op Zijn schouders bij Hem wonen. (Benjamins stamgebied zou rondom Jeruzalem, de woonplaats van God, worden).
Jozefs land zou door God op meerdere wijzen vanuit de Schepping worden gezegend. Jozef werd in verband gebracht met het naziereeërschap. Hij zou de heidenvolken gezamenlijk verstoten naar de uiteinden van de aarde. Jozef vertegenwoordigt ‘Éfrajims menigten (rivvot) en Menasjéhs legereenheden (‘alfej).
Zevoeloen en Jissaschar werden opgeroepen zich te verheugen (semach). Zij zouden de heidenvolken oproepen tot de berg. Daar zouden zij rechtmatige slachtoffers offeren. (Proselieten maken van heidenen). Zij zullen voeden zich met de overvloed van de zeeën en verborgen schatten van het strand.
De Vergroter van Gad is gezegend. Als een leeuwin legert hij zich en heeft verscheurt. Hij voorzag het voornaamste (re‘sjiet) voor zich, want daarin werd zijn landdeel toebedeeld. Kwamen de hoofden van een heidenvolk, hij deed het rechtvaardige van God en de verordeningen van Isra‘El.
Dan is als een leeuwenwelp (goer ‘arjeh) voortspringende vanuit de Basjan.
Naftalie is een overvloed van welgevallen en een volheid van de zegeningen van God. Neemt het Meer (Kinnérét) in en het zuiden ervan.
Gezegend waren de zonen van ‘Asjer. Hij was de aangename van zijn broeders en was dopende zijn voet in de olie. Van ijzer en koper zouden zijn diens grendels zijn en zijn kracht moge blijven tijdens zijn hele leven.
(Het Hebreeuws van deze zegen is moeilijk. De meeste Hebreeuwse woorden (52) spendeerde Mozes aan Lewie en Jozef en de minste aan Dan).
God, Isra‘Els behoud (vss 26-29)
Mozes hield Isra‘El – opnieuw de Oprechte (Jesjoeroen) genoemd – voor dat er geen is zoals God. Deze Hoge, Verheven God is hun Helper (’Ézér) en de Toevlucht (me’onah) van ouds. Hij verdrijft en verwoest een vijand (‘ojev) voor hen uit. Isra‘El zou veilig wonen. Ongestoord zou de bron van Ja’aqov leven in het Land van koren en wijn. De lucht erboven zou dauw doen neerkomen (vergelijk Gn 27:28). Isra‘El zou gelukkig zijn. Wie was als hen? Een volk verlost door God, het Schild van hun hulp en het Zwaard van hun hoogheid. Daar zouden ineenkrimpen hun vijanden voor hen en op hun hoogten zouden ze treden.
De dood van Mozes
Mozes beklom in opdracht van God de berg Nebo en daar liet Hij hem heel het beloofde Land zien (34:1). Van de Gil’ad (in het Overjordaanse gebied, dat tot het stamgebied van Menasjéh behoorde (Nm 26:29)) tot aan Dan (het stamgebied dat helemaal ten noorden van Isra‘Els stammen zou worden ingenomen, zoals ook in de zegen van Mozes is genoemd (Basjan)). Vandaar in zuidelijke richting de andere stamgebieden van Isra‘El tot aan de Middellandse zee daarachter. De Négév, het open gebied en de nauwte van Jeriecho tot aan Tso’ar in de zuidelijke ’Aravah (de slenk zuidelijk van de Dode Zee). God herhaalde aan hem dat dit het Land was dat Hij beloofde aan de aartsvaderen. Daarna doodde God Mozes daar. Hij werd er begraven, maar zijn graf is onbekend. (Hij was immers geen aartsvader, maar Isra‘Els leider). Zijn leeftijd was 120 jaar, waarvan hij Isra‘El een derde deel gediend had. Vergelijkbaar met de Here Jezus, Die ook maar een klein deel van Zijn leven Isra‘El diende). Tot aan zijn dood was Mozes vitaal. De Isra‘Eliem bedreven een maand rouw om zijn dood.
Mozes’ opvolging
Jehosjoea’ (Jozua) werd, zoals eerder aangekondigd, de leider van Isra‘El van toen aan. Maar een profeet zoals Mozes, die God Persoonlijk kende, was hij niet en die stond ook niet meer op. Totdat de Here Jezus kwam. Ook Hij was een profeet Die God Persoonlijk kende. Echter, de tekenen (ha‘otot), de wondertekenen (moftiem), de sterke Hand (hajjad hachazaqah) en de grote schrikwekkendheden (hammora‘ haggadol) die de Here Jezus deed overstegen die van Mozes (Hb 3:3): Hij leidde Gods volk immers uit de macht van satan (Kol 1:13).
Deze parasjah sluit de cyclus van parasjot op de sidr‘ot af. Hierna volgt de nieuwe cyclus van de haftarot en Beriet Chadasjah delen bij de sidr‘ot vanaf sidra‘ Bere‘sjiet (Gn 1-6).
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Parasjah – Wezo‘t – Maar dit (is de zegening door Mozes)"