Rabbijnen – ‘Amora‘iem periode – deel 2

Dit is een artikel in een serie over het rabbinale Jodendom. De serie is bedoeld om te laten zien waarom en hoe het dominant werd in het Jodendom. Het leven en de wereld van enkele prominente rabbijnen wordt beschreven en wat ze eraan bijdroegen. Dit leidt tot een beantwoording van de vraag of hun positie houdbaar zal zijn.

Talmoed
In de periode 425-490 CE (gangbare jaartelling) werd het relevante commentaar op de Misjnah, maar vooral ook de urgente toevoegsels van de rabbijnse geleerden (tegenwoordig ‘Amora‘iem genoemd) afgesloten. Het verbeteringswerk (tiqqoen) van de Misjnah ging daarna natuurlijk gewoon door, maar een set van commentaren moest nodig beschikbaar worden gesteld aan de geloofsgemeenschappen in de galoet (verstrooiing, waaronder toen ook die in het beloofde Land werden gerekend).

Dit afgesloten werk werd de Talmoed genoemd en zou het eerste door de rabbijnen geautoriseerde standaardwerk worden voor het godsdienstige leven sinds de Misjnah. De Misjnah was ‘slechts’ de samenvatting van het Jodendom van de eeuwen voorafgaande aan de galoet vanuit Farizees oogpunt. Aan de Talmoed was grote behoefte, want Bijbelnavolging onder heidense overheersing werd door de Farizeeën moeilijk of soms zelfs onmogelijk geacht. Ook tegenwoordig wordt in het Judaïsme vrijwel alleen Talmoedstudie. Enigszins vergelijkbaar: het traditionele christendom richt zich naar hun catechismussen.

Op ongeoefende lezers, zoals christenen, komt de Talmoed over als onbegrijpelijk. Daar komt bij dat zelfs volhardende lezers ook een zekere occulte sleutel (het is immers uiteindelijk bovenal een spiritueel-mystiek geschrift) moeten hebben om de essentie ervan te begrijpen. Dit wijst erop dat Judaïsme toch echt anders is dan westers-christelijke religie, dat sterk geënt is op Griekse filosofie. Ondanks dat ze het Oude Testament (Tenach) gemeen hebben.

Twee versies
Tot nu toe is in het voorgaande het woord Talmoed, van de Hebreeuwse stam lamad – onderwijzen / leren, enkelvoudig gebruikt. Feitelijk werden er twee verschillende Talmoediem opgesteld, omdat er in die tijd twee centra’s van Torahleerscholen (jesjievot) waren; in het beloofde Land en in Mesopotamië (ook wel Babylonië genoemd).

De Talmoed Jeroesjalmie (ook wel Westerse Talmoed (vanuit Babylonië gezien)) werd in c.450 gepubliceerd. Deze werd niet in Jeroesjalajim opgesteld, maar in de Torahscholen in het beloofde Land, zoals die van Tivérjah (Tiberias) en Caesarea.

De Talmoed Bavlie (de Babylonische Talmoed) werd afgerond in c.490. Deze was niet opgesteld in de stad Babel, maar in de Torahscholen in Mesopotamië (voornamelijk het tegenwoordige Iraq), zoals Heharde’a‘, Soera‘ en Pumbedieta‘. Deze Talmoed versie werd om verschillende redenen de belangrijkste.

De Talmoed kreeg ook bijnamen, zoals Sjas (afgeleid van sjisjah sidrej (de zes boeken, waaruit de Misjnah is opgebouwd) en Gemara‘ (Aramees voor ‘traditie’ en verwijst specifiek naar het Misjnahcommentaar in de Talmoed). Zoals vaak zijn bijnamen onjuist.

De Talmoed is de belangrijkste nalatenschap van de eerste rabbijnen. Het laat zien wat zij overwogen hebben en hoe zij dat deden (redenatiewijzen). Niet onbelangrijk is ook hun specifieke uitleg van Bijbelteksten, vooral van Mosjéh (Mozes), dat naar voren komt.

De Talmoed werd lange tijd tot aan de uitvinding van de boekdrukkunst met de hand gekopieerd, waardoor er fouten en variaties optraden. Er bestonden dus steeds meer verschillende versies manuscripten. Door de vervolgingen van de Joodse gemeenschap gingen echter ook veel Talmoediem verloren.

Talmoed Jeroesjalmie
Deze is verschilt nogal van de Talmoed Bavlie. Het begint al met het uitgangsdocument, de Misjnah. De leraren in het beloofde Land namen de vrijheid deze aan te passen, door bijvoorbeeld bestaande en eigen meningen erin te verwerken. Er bestaat discussie over de gebruikte Misjnahversie.

Er zijn ook verschillen met de Bavlie in stijl, woordgebruik en de namen van de ‘Amora‘iem die geciteerd worden. De meeste citaten zijn van ‘Amora‘iem uit de eerste en tweede generatie (3de en 4de eeuw). Slechts op vier van de zes Misjnahdelen ofwel 39 van de 63 Misjnahtractaten is commentaar gegeven. Soms breekt commentaar ook af en lijkt elders weer verder te gaan.

Opvallend in het commentaar is de bijzonder positie van het beloofde Land voor de Torahnavolging. De Torah van Mosjéh veronderstelt namelijk dat nogal wat bepalingen alleen van toepassing zijn in dat Land. Daarom heeft de Jeroesjalmie ook commentaar op het Misjnahdeel Zera‘iem (zaden) over landbouwbepalingen, terwijl die in de Bavlie (die zich richt op de gemeenschappen buiten het Land) logischerwijs ontbreken.

De Jeroesjalmie is geschreven in west-Aramees gemengd met Griekse (leen-)woorden. Deze laatste zijn echter vaak onjuist overgezet vanuit een lokaal dialect. Maar ook het Aramees is nogal incorrect en heeft fouten.

De wijze van redeneren is ook anders dan in de Bavlie. Meest opmerkelijk is dat gekozen is voor logisch argumenteren, waarbij de Misjnah zelf als goddelijk gegeven wordt gezien. De commentaren zijn divers, tegenstrijdig en hebben nogal wat herhalingen. Dat wijst op het ontstaan ervan in verschillende Torahscholen. Ongeveer een zesde bestaat uit ‘aggadah.

Talmoed Bavlie
De belangrijkste reden dat de Bavlie dé Talmoed van het Judaïsme werd is dat de Torahleerscholen van de Mesopotamische ballingschapsgemeenschap in die tijd de belangrijkste werden in de galoet. Tegenwoordig is de Bavlie de gemeenschappelijk gebruikte Talmoed.

Een opvallend feit van de Bavlie is dat die meer dan een halve eeuw later werd afgerond dan de Jeroesjalmie. De opstellers van de Bavlie konden de Jeroesjalmie gebruiken bij hun discussies. Er bestond veel onderling contact tussen de Torahscholen. Zelfs met die in het beloofde Land. Toch was in een bepaalde tijd een jesjievah leidend afhankelijk van de ‘grootheid’ van de geleerde die de school leidde.

Net als de Jeroesjalmie gaat ook de Bavlie niet in op heel de Misjnah, maar in de leerscholen werd wel degelijk de hele Misjnah bestudeerd. De Bavlie adresseert echter alleen waar de gemeenschap in Mesopotamië toen behoefte aan had. Toch beschouwen rabbijnen de Misjnah & Talmoed (en ook de Bijbel waarvan die zijn afgeleid) niet naar tijd en plaats gebondenheid. Voor hen is die literatuur goddelijk en dus op alle tijden en generaties van toepassing. Dat is opmerkelijk, omdat het Judaïsme en diens leermateriaal overduidelijk de galoet als oorsprong, context en karakter heeft.

Het is dan toch opvallend dat in de Bavlie aandacht is besteed aan seder Qodasjiem (over de Tempeldienst), terwijl de Tempel toen verwoest was. De verklaring is de rabbinale gedachte dat aandacht daarvoor gelijk stond aan het verrichten van de Tempeldienst zelf, wat de kern is van de Israëlitische godsdienst.

De scherpe intellectuele benadering van de Misjnah in Babylonië is ook een reden waarom de Bavlie leidend is geworden. Deze benadering wordt duidelijk door het uitgangspunten dat niets in de Misjnah overbodig is, net als in de Tenach. Dit leidde tot het opstellen van algemene regels voor het vaststellen van halachah. Een andere karakteristiek van de Bavlie die bijdraagt aan diens autoriteit is het aangegeven dat bepaalde discussies op dat moment geen oplossing hadden opgeleverd.

De Bavlie is geschreven in oost-Aramees gemengd met Hebreeuws en heeft besprekingen over 36 van de 63 Misjnahtractaten, maar er is veel meer discussie daarover opgenomen dan in de Jeroesjalmie. Een staat ook een veel groter aandeel ‘aggadah in dan in de Jeroesjalmie. Dit komt omdat de Torahscholen in het beloofde Land ‘aggadah als opzichzelfstaande literatuur beschouwde los van de Talmoed en in Mesopotamië niet. Naast de vaste tractaten zijn er aan de Bavlie een aantal kleinere tractaten toegevoegd die zijn opgesteld in de Ge‘oniem periode (650-1040 CE).

Wees de eerste die reageert op "Rabbijnen – ‘Amora‘iem periode – deel 2"

Geef een reactie