Rabbijnen – Ri‘sjoniem periode – deel 3

Dit is een artikel in een serie over het rabbinale Jodendom bedoeld om te laten zien waarom en hoe het dominant werd. Het leven en de wereld van enkele prominente rabbijnen wordt beschreven en wat ze eraan bijdroegen. Dit leidt tot een beantwoording van de vraag of hun positie houdbaar zal zijn.

De drie rabbijnen in dit artikel behoren tot de Sefardiem (het Oriëntaalse Jodendom). Zoals al eerder is gesteld bestaan over ‘grote’ rabbijnen nogal wat fabels. Zo worden aan onderstaande rabbijnen diverse boeken toegeschreven (pseudepigrafie), maar van diverse ervan is inmiddels aangetoond dat die niet door hen (kunnen) zijn geschreven.

Rabbi Mosjéh ben Maimon (Rambam) (1138-1204)
Dit is de bekendste en meest invloedrijke rabbijn geworden die meestal Maimonides wordt genoemd. Hij werd geboren in Cordoba (Spanje). Zijn vader was aangesteld als rechter (Dajjan) in de lokale Joodse gemeenschap.

Na de inval van de Mohammedaanse Almohaden in Cordoba (1148) trok het gezin Maimon weg en duikt pas bijna 10 jaar later weer op in het Marokkaanse Fez (Noord-Afrika). Mohammedanen beweren dat het gezin zich tijdens die periode zonder vast verblijfplaats formeel zou hebben bekeerd tot de Islam. Maar dat wordt over diverse Joodse geleerden uit die tijd beweerd. Uit de geschriften van Rambam blijkt niets van zo’n bekering. Al zal de Islamitische context en het bestaan als Joodse vluchteling (galoet – verbanning) wel invloed op hem hebben gehad. Door zijn ervaringen in het leven ontwikkelde hij sterke anti-Mohammedaanse overtuigingen. Hij zette ze later steevast weg als afgodenaanbidders.

In die tijd werkte de Rambam aan zijn commentaar op de Misjnah en studeerde hij geneeskunde.

In 1165 vluchtte het gezin naar Akko, waar ze werden opgevangen door Joodse broeders. Ze namen de tijd om heilige plaatsen in het beloofde Land te bezoeken en trokken vervolgens naar Egypte en vestigde zich in Fostat (Oude stad van Caïro). De keuze voor deze plaats zou ingegeven zijn door een verlangen zich op de grote gemeenschap van Qara‘iem (Ook wel Karaieten; Joodse groepering die de goddelijke autoriteit van de rabbinale overlevering afwijst) daar te richten ten gunste van het rabbinale Judaïsme.

Kort na hun vestiging rondde Rambam zijn Misjnah commentaar af. Maar doordat zijn vader en broer waren gestorven was hij in financiële nood gekomen. Hij besloot als geneeskundige te gaan werken. Na enige tijd (na 1185) trof hem het geluk om aangesteld te worden in de geneeskundige staf van de vizier van Egypte. Dit zou zijn de meest vruchtbare periode worden, maar ook vol bezigheden. Hij was toen inmiddels opnieuw getrouwd, na de dood van zijn eerste vrouw. Hij kreeg een zoon die hij Abraham noemde.

In de Egyptische tijd schreef Rambam twee boeken die hem de grote ereplaats in het Judaïsme hebben gegeven; de Misjneh Torah (De herhaling van de Torah (van Mozes) die ook wel Sefer Jad Hazzakah genoemd; 1180) en de Moreh Nevoeqiem (De leraar voor de verdoolden; 1190).

De Misjneh Torah is een systematisering van de Bijbelse bepalingen op een dogmatische wijze. Deze werkwijze werd logischerwijs als uitermate onJoods opgevat en daardoor brak na zijn dood in 1232 de zogenoemde Maimonidische controverse uit. Grootste minpunt van de Misjneh Torah was het ontbreken van bronvermeldingen, wat later tot veel discussies leidde.

De controverse kende meerdere golven, maar ging aanvankelijk vooral om de vraag rond hiërarchisch (dynastiek) leiderschap versus intellectueel, persoonlijk leiderschap. Rambam accepteerde de exilarch (hoofd van de ballingschapsgemeenschap) als nazaat van koning David op basis van halachah (rabbinale bepalingen), maar hij verwierp de invloedrijke positie van de ge‘oniem (hoofden van jesjoevot in Mesopotamië). Dieperliggend was de spanning tussen de rationalistische (Rambam) en de mystieke interpretatie van geloof. Ook in andere religies bestaat die spanning.

De Moreh Nevoeqiem wordt gezien als het belangrijkste filosofische (Aristoteles) boek van het Jodendom gericht aan geleerde Joden. Rambam behandelt daarin esoterische aspecten van het geloof. Het boek gaat in op de spirituele betekenis van de Bijbel en de moeilijke aspecten die erin genoemd worden.

Een ander werk is zijn Sefer HamMitswot, waarin hij een poging doet om tot een betere vaststelling te komen van de 613 mitswot. Hij had stevige kritiek op de eerdere vaststellingen. Daarmee kwam hij in aanvaring met Nachmanides (Ramban).

Maimonides behoort tot de filosofische rabbijnen. Hij probeerde een synthese tussen het Joodse geloof en de Grieks-Arabische Aristotelische filosofie te verkrijgen. Hij nam scherp afstand van de Joodse mystiek. Maar ook van de sterk uiteenlopende discussies in de Talmoediem. Daarmee kwam hij in aanvaring met de ge‘oniem in Mesopotamië die zich juist als beschermers opwierpen van die gemara‘ (de Talmoedische discussies over de Misjnah).

In Fostat werd Rambam hoofd van de Joodse gemeenschap en in die positie trad hij op tegen de Qara‘iem in die plaats. Hij stelde bepalingen over hen op, zodat er omgang kon zijn tussen de Joden. Hij ontfermde zich ook over de proselieten die hij opriep zich als volledig en gelijkwaardig Israëliet te zien.

Verder stelde hij Responsa op (halachische instructies naar aanleiding van vragen/discussies erover). Op latere leeftijd werd zijn gezondheid slechter en hij stierf op 13 december in Fostat. Zijn overblijfselen zijn herbegraven in Tiberias. Zijn graf is een pelgrimsplaats.

Rabbi Dawied Qimchie (Radak) (1160-1235)
Dawied Qimchie werd geboren in de Zuid-Franse stad Narbonne in een gezin dat afkomstig was uit Spanje. Ze waren gevlucht voor de komst van de Almohadische Mohammedanen. Dawied legde zich toe op grammatica en Bijbelexegese. Hij werd Bijbelleraar en raakte betrokken bij de controverse over Rambam. Hij steunde Maimonides, maar dat leverde hem ook kritiek op.

Zijn eerste literaire werken waren taalkundige geschriften, waaronder een lexicon. Hij maakte daarbij veelal gebruik van bestaand werk dat soms te onleesbaar of te ingewikkeld werd gevonden voor de minder gestudeerde lezer. Vooral op dit laatste punt, dat hij populaire literatuur zou produceren, werd hem later door diversen verweten.

Hij kwam ook met eigen taalkundige verbeteringen. Veel van de door hem gebruikte oude literatuur was in zijn tijd onbekend geraakt en dat maakte dat ook christenen zijn boeken veelvuldig en grote interesse raadpleegden.

Zijn boeken werden ook gebruikt door kopiisten. Dawied gaf ook zijn mening over de problemen van Qerej en Ketiev (zoals een woord in de Hebreeuwse grondtekst van de Bijbel uitgesproken werd, maar anders opgeschreven stond).

Zijn exegetische boeken hadden twee kenmerken: hij volgde de pesjat-methode (letterlijke betekenis) in plaats van bijvoorbeeld de derasjot-methode (homiletische of interpretatieve betekenis) en probeerde zo helder mogelijke exegese te geven. Gangbaar onder de rabbijnen was de compacte en beknopte exegese die vaak voor buitenstaander, maar ook voor talmoediem (Torah discipelen) niet te begrijpen is en later tot veel discussies leidde. Daarmee ging hij in tegen de in zijn tijd gangbare kenmerken van exegese.

Hij verdiepte zich in filosofische literatuur en stond in lijn met de rationalisten als Ibn Ezra en Rambam. Wonderen interpreteerde hij naturalistisch (een natuurlijke/logische verklaring geven) en minimaliseerde dus hun interpretatie. Toch schreef hij twee gedetailleerde esoterische geschriften over verzen in Genesis en Ezechie‘El.

Radak legde zich ook toe op het bestrijden van christelijke corrumpering en allegorisering (vergeestelijking) van de Bijbel en van hun valse claims, zoals dat de christelijke kerk het nieuwe, ware Isra‘El zou zijn. Hij wijst op de superieure moraal en vroomheid van de Joden in vergelijk met de katholieken die hij terecht ‘werelds’ vond. Hij ging ervan uit dat de niet-Joden Isra‘El zouden haten en dat hun interesse in Jodendom dus niet gunstig zou zijn.

Radak werd ziek en stierf in zijn geboortestad.

Rabbi Moses ben Nachman (Nachmanides– Ramban) (1194-1270)
Moses werd geboren in Gerona (Catalonië) en wordt daarom wel Rabbi Moses Gerondi genoemd. Hij bestudeerde als leerling de tosafistische (buiten-Talmoedische discussies) werken uit Noord-Frankrijk en de studiemethoden uit de Provence (Zuid-Frankrijk). Hij ging werken als arts en haalde daaruit zijn inkomen, maar richtte in zijn geboortestad een jesjievah op. Hij zou ook opperrabbijn zijn geweest van Catalonië tot aan zijn vlucht naar het beloofde Land.

Toen na de dood van Maimonides de controverse over hem uitbrak en diens literatuur onder scherpe kritiek kwam te staan, maar ook fel werd verdedigd, probeerde Nachmanides een middenpositie in te nemen. Hij probeerde in elk geval de twee partijen aan de flanken weer te verzoenen. Hij verwierp daarbij zelf een al te rationalistische interpretatie. Hij was zelf namelijk zowel filosoof als esotericus en dichter. Maar de extremen van de twee partijen kregen toch de overhand waardoor Ramban in een geïsoleerde positie terecht kwam.

Hij raakte ook betrokken bij een dispuut tussen de afvallige Jood Pablo Christiani die toetrad tot de orde van Dominicanen. Ramban werd door de Engelse koning Jakobus I gevraagd om namens het Jodendom te spreken tijdens een zitting in Barcelona. Ramban wist het dispuut te winnen en de bisschop van Gerona vroeg hem daarop om zijn punten in een boek op te nemen.

De Dominicanen waren natuurlijk ontevreden hierover en lieten Ramban arresteren, maar koning Jakobus liet hem weer vrijlaten. Maar via de paus werd druk uitgeoefend op de koning van Aragon en toen Ramban het gevaar opmerkte vluchtte hij naar ‘éréts Jisra‘El waar hij in 1267 aankwam.

Op latere leeftijd hield Ramban zich bezig met het commentaar op de Bijbel. In tegenstelling tot Rasjie en Ibn Ezra richtte hij zich niet op woord- en letterniveau, maar op de boodschap van hele tekstdelen en dacht hij na over de torot (onderrichtingen van Mozes). Hij analyseerde ook de bestaande commentatoren en bekritiseerde ze ook. Hij had soms zelfs kritiek op het doen en laten van Bijbelse personen, wat ook nieuw was.

Verder gebruikte hij ook als eerste commentator esoterische (proto-kabbalistische) bespiegelingen. Als halachist richtte hij zich niet alleen op de Talmoed, maar schreef ook zelfstandige halachot uit, had kritiek op bestaande halachot (hassagot) en Responsa.

Ramban zou in Jeruzalem zijn geweest en er een synagoge hebben opgericht, maar na een jaar zou hij weer teruggekeerd zijn naar Akko en daar een synagoge en een jesjievah hebben opgericht. Hij stierf daar, maar het is niet duidelijk waar hij werd begraven. Er worden diverse plaatsen aangewezen in het Land waar hij begraven zou zijn.

Wees de eerste die reageert op "Rabbijnen – Ri‘sjoniem periode – deel 3"

Geef een reactie