Onze God is heilig, en Hij heeft het volk Israël voor zich geheiligd en apart gezet om zijn volk te zijn. Wie zijn volk aanraakt (al mankeert er volgens sommigen nog zo veel aan), raakt Hem aan. Hoe is onze houding tegenover Gods volk?
De Bijbelgedeelten voor de komende Shabbat Ki Tetze (Wanneer u uittrekt) zijn:
✡ Torahlezing: Deuteronomium 21:10 – 25:19,
✡ Profetenlezing: Jesaja 54:1–10,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: 1 Korinthe 5:1-5.
In verband met het thema wijken we daarvan af
Gedeelten uit de Torahlezing: Niet welkom in de gemeente
Iemand die door kneuzing (aan het geslachtsdeel) gewond is of van wie het geslachtsdeel is afgesneden, mag niet in de gemeente van de HEERE komen.
Een bastaard mag niet in de gemeente van de HEERE komen; zelfs zijn (nakomelingen van de) tiende generatie mogen niet in de gemeente van de HEERE komen.
Een Ammoniet of Moabiet mag niet in de gemeente van de HEERE komen; zelfs hun (nakomelingen van de) tiende generatie mogen tot in eeuwigheid niet in de gemeente van de HEERE komen, vanwege het feit dat zij u onderweg niet met brood en water tegemoet gekomen zijn toen u uit Egypte wegtrok; en omdat hij Bileam, de zoon van Beor, uit Pethor in Mesopotamië, tegen u ingehuurd heeft om u te vervloeken. De HEERE, uw God, echter wilde niet naar Bileam luisteren, maar de HEERE, uw God, heeft de vloek voor u in een zegen veranderd, omdat de HEERE, uw God, u liefhad. U mag de vrede en het goede voor hen niet zoeken, al uw dagen, tot in eeuwigheid.
U mag van de Edomiet geen afschuw hebben, want hij is uw broeder. U mag van de Egyptenaar geen afschuw hebben, want u bent een vreemdeling geweest in zijn land. Wat de kinderen betreft die bij hen geboren worden: de derde generatie mag in de gemeente van de HEERE komen.
Denk aan wat Amalek u onderweg aangedaan heeft, toen u uit Egypte wegtrok: hij ontmoette u onderweg en overviel bij u in de achterhoede alle zwakken achter u, terwijl u moe en uitgeput was; en hij vreesde God niet. Als de HEERE, uw God, u rust gegeven heeft van al uw vijanden van rondom, in het land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft om dat in bezit te nemen, moet het zó zijn dat u de gedachtenis aan Amalek van onder de hemel uitwist. Vergeet het niet!
Deuteronomium 23:1-8 en 25:17-19 (HSV).
Gedeelten uit de Profetenlezing
Tijdens de uittocht viel Amalek de achterhoede van het volk Israël aan, en ook in het boek Rechters lezen we dat de Amalekieten samen met andere stammen invallen deden in het land Israël.
Zo zegt de HEERE van de legermachten: Ik heb acht geslagen op wat Amalek Israël aangedaan heeft, hoe hij zich tegen hem gekeerd heeft op de weg, toen hij uit Egypte kwam. Ga nu heen, en versla Amalek, en sla alles wat hij heeft met de ban. Spaar hem niet, maar dood hen van man tot vrouw, van kind tot zuigeling, van rund tot schaap, en van kameel tot ezel. Saul riep het volk op en telde hen in Telaïm: tweehonderdduizend man voetvolk, en tienduizend mannen van Juda. Toen Saul bij de stad van Amalek kwam, legde hij een hinderlaag in het dal.
Saul versloeg de Amalekieten vanaf Havila tot in de richting van Sur, dat tegenover Egypte ligt. Agag, de koning van de Amalekieten, greep hij levend, maar al het volk sloeg hij met de ban, met de scherpte van het zwaard.
Daarom zei (Naomi): Zie, je schoonzuster is teruggekeerd naar haar volk en naar haar goden. Keer ook terug, je schoonzuster achterna. Maar Ruth zei: Dring er bij mij niet langer op aan u te verlaten en terug te gaan, bij u vandaan. Want waar u heen gaat, zal ik ook gaan, en waar u overnacht, zal ik overnachten. Uw volk is mijn volk en uw God mijn God. Waar u sterft, zal ik sterven, en daar zal ik begraven worden. De HEERE mag zó en nog veel erger doen: voorzeker, alleen de dood zal scheiding maken tussen mij en u.
1 Samuël 15:2-5 en 7-8 en Ruth 1:15-17 (HSV)
Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers ook een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin. God heeft Zijn volk, dat Hij van tevoren kende, niet verstoten. Of weet u niet wat de Schrift zegt in de geschiedenis van Elia, hoe hij God aanspreekt over Israël en zegt: ‘Heere, Uw profeten hebben zij gedood en Uw altaren afgebroken, en ik ben alleen overgebleven. Ook staan zij mij naar het leven.’ Maar wat zegt het Goddelijk antwoord tegen hem? ‘Ik heb voor Mijzelf nog zevenduizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van Baäl niet gebogen hebben.’ Zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel ontstaan, overeenkomstig de verkiezing van de genade.
Maar als het door genade is, is het niet meer uit de werken, anders is genade geen genade meer. En als het uit de werken is, is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer. Wat dan? Wat Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen en de anderen zijn verhard, zoals geschreven staat: God heeft hun een geest van diepe slaap gegeven, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot op de dag van heden.
Romeinen 11:1-8 (HSV)
Onze God is een heilig God
Het tekstgedeelte voor volgende week begint met ‘En wanneer u in het land komt dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft..’. De tekst voor deze week eindigt met aartsvijand Amalek. Waarom staan deze twee onderwerpen zo vlak op elkaar? Is er een causaal verband tussen beide ogenschijnlijk geheel verschillende zaken? Het antwoord lijkt vrij duidelijk, schrijft rabbijn Benjamin Evers/ben Perach: Amalek kan het niet verdragen dat het Joodse volk z’n eigen Staat, z’n eigen land, z’n eigen toekomst heeft. Het probeert dat telkens opnieuw dwars te zitten. Het Joodse volk mag er van Amalek ten diepste niet zijn. Dat blijkt uit de historische gebeurtenissen:
– Bij zijn terugkeer uit Haran komt Esau, de grootvader van Amalek, Jakob tegemoet met een leger van 400 man. Dat is geen hartelijk ontvangstcomité. Uiteindelijk loopt het goed af.
– Bij de uittocht uit Egypte, onderweg naar Kanaän, wordt het volk in de rug aangevallen door Amalek.
– Israël wordt een koninkrijk, en in opdracht van God strijdt koning Saul tegen de Amalekieten, en verslaat hen grotendeels.
– In de tijd van de Babylonische ballingschap speelt zich de geschiedenis van Esther af. Een slechtaard staat op: Haman. In het boek Esther staat vijf keer dat Haman afstamt van Agag, de Amalekiet. Haman en zijn zonen worden uiteindelijk verslagen. Het gedachtegoed van Amalek is echter nog springlevend.
– In de afgelopen eeuw keert het Joodse volk opnieuw terug naar het oude vaderland. Nog eenmaal, tussen 1939 en 1945, slaat Amalek toe. Zes miljoen Joden komen om het leven. Het kan de oprichting van de Joodse Staat niet voorkomen.
Om die reden zijn de biologische en geestelijke nazaten van Amalek niet welkom in de Joodse gemeenten. Want het gedachtegoed van Amalek is nog springlevend.
En hoe zit het dan met Ruth, de Moabitische vrouw die met haar schoonmoeder naar Israël terugkeerde? Zij heeft haar verleden en de goden van Moab afgezworen: ‘Uw volk is mijn volk en uw God mijn God’. Daarom was ze welkom in Israël.
Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. (Genesis 12:3)
Afbeelding: Deze bronzen plaquette met de tekst ‘Gedenk wat Amalek u gedaan heeft … vergeet het niet’, in het Nederlands en het Hebreeuws, hing jarenlang aan de achterzijde van de winkel van C&A in Den Haag, op de plaats waar vroeger een synagoge stond, ter herinnering aan de Joden die uit deze vroegere Jodenbuurt werden weggevoerd.
Met dank aan het Centrum voor Israël Studies.
Zie ook Christus Triumfatorkerk.
Wees de eerste die reageert op "Shabbatslezingen: Onze God is een heilig God"