Sjabbatslezingen: Geen blijvende stad alhier

Jakob vroeg op zijn sterfbed niet in Egypte te worden begraven, maar in Kanaän, zijn vaderland. Wij mogen weten, dat deze aarde niet ons vaderland is, maar het ‘huis met veel woningen’ waarover Jezus sprak.

De Bijbelgedeelten voor de komende sjabbat Wayechi (En hij leefde) zijn:
✡ Torahlezing: Genesis 47:28 – 50:26,
✡ Profetenlezing: 1 Koningen 2:1-12,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: 1 Petrus 1:1-9.
In verband met het onderwerp wijken we daar van af.

Gedeelten uit de Torahlezing
Jakob leefde (nog) zeventien jaar in het land Egypte, zodat de dagen van Jakob, de jaren van zijn leven, honderd­zeven­en­veer­tig jaar waren. Toen de dagen voor Israël naderbij kwamen dat hij zou sterven, riep hij zijn zoon Jozef en zei tegen hem: Als ik toch genade in jouw ogen gevonden heb, leg dan toch je hand onder mijn heup (en zweer) dat je mij goeder­tierenheid en trouw zult bewij­zen. Begraaf mij toch niet in Egypte, maar laat mij bij mijn vaderen liggen. Daarom moet je mij uit Egypte vervoeren en mij in hun graf begraven. Hij zei: Ík zal over­een­kom­stig uw woorden handelen. Hij zei: Zweer (het) mij. En hij zwoer (het) hem. Toen boog Israël zich neer aan het hoofdeinde van het bed.

Daarop riep Jakob zijn zonen en zei: Verzamel jullie, dan maak ik jullie bekend wat jullie in later tijd over­komen zal.
Hierna sprak Jakob profetische zegeningen uit over zijn zonen.
Dit waren al de stammen van Israël: twaalf. En dit was wat hun vader tot hen sprak toen hij hen zegende. Hij zegende hen, elk met een eigen zegen. (…)
Daarna gebood hij hun en zei: Ik word met mijn volk verenigd. Begraaf mij dan bij mijn vaderen in de grot die op de akker van Efron, de Hethiet, ligt; in de grot die op de akker van Machpela ligt, dat tegenover Mamre ligt, in het land Kanaän, en die Abraham samen met die akker gekocht heeft van Efron, de Hethiet, als eigen graf. Daar hebben ze Abraham begraven en Sara, zijn vrouw; daar hebben ze Izak begraven en Rebekka, zijn vrouw; en daar heb ik Lea begraven. De akker en de grot die daarop ligt, zijn gekocht van de Hethieten.
Toen Jakob klaar was met het geven van bevelen aan zijn zonen, legde hij zijn voeten bij elkaar op het bed en gaf de geest; en hij werd verenigd met zijn voor­ge­slacht. Jozef liet zich op het gezicht van zijn vader vallen, huilde om hem en kuste hem.
Jozef gebood zijn dienaren, de geneesheren, zijn vader te balsemen, en de geneesheren balsemden Israël. (Het balsemen) van hem duurde veertig dagen, want dat is het aantal dagen dat het balsemen duurt; en de Egyptenaren beweenden hem zeventig dagen.

Josef vroeg de farao, zijn vader in zijn eigen graf in het land Kanaän te mogen begraven.
De farao zei: Ga en begraaf uw vader, zoals hij u heeft laten zweren. En Jozef ging op weg om zijn vader te begraven, en alle dienaren van de farao, de oudsten van zijn huis en al de oudsten van het land Egypte gingen met hem mee; en verder heel het huis van Jozef, zijn broers en het huis van zijn vader. Alleen hun kleine kinderen, hun kleinvee en hun runderen lieten zij in de landstreek Gosen achter. Met hem gingen zowel wagens als ruiters mee; het was een zeer grote menigte.
Toen ze bij de Doornendorsvloer kwamen, die zich aan de overzijde van de Jordaan bevindt, bedreven ze daar rouw over hem met een grote en zeer zware rouwklacht. Hij hield zeven dagen rouw over zijn vader. Toen de inwoners van dat land, de Kanaä­nieten, de rouw op de Door­nen­dors­vloer zagen, zeiden ze: Dit is een zware rouw van de Egyp­te­na­ren! Daarom gaf men die plaats de naam Abel-Mizraïm;
[‘weide der Egyptenaren’ of ‘rouw der Egyptenaren’, wat slechts een klinker verschilt] hij ligt aan de overzijde van de Jordaan. En zijn zonen deden met hem zoals hij hun geboden had: zijn zonen vervoerden hem naar het land Kanaän en begroeven hem in de grot op de akker in Machpela, die Abraham samen met de akker als eigen graf gekocht had van Efron, de Hethiet; (deze grot) ligt tegenover Mamre.
Genesis 47:28-31, 49:1 en 28-33, 50:1-3 en 6-13 (HSV).

Gedeelten uit de Profetenlezing
Uw doden zullen leven – ook mijn dood lichaam – zij zullen opstaan. Ontwaak en juich, u die woont in het stof, want Uw dauw zal zijn als dauw op jong, fris groen, en de aarde zal de gestorvenen baren.

De hand van de HEERE was op mij, en de HEERE bracht mij in de geest naar buiten en zette mij neer, midden in een vallei. Die lag vol beenderen. Hij deed mij er aan alle kanten omheen gaan. En zie, er lagen er zeer veel op de grond van de vallei, en zie, ze waren zeer dor.
Hij zei tegen mij: Mensenkind, zullen deze beenderen tot leven komen? En ik zei: Heere HEERE, Ú weet het! Toen zei Hij tegen mij: Profeteer tegen deze beenderen en zeg tegen hen: Dorre beenderen, hoor het woord van de HEERE. Zo zegt de Heere HEERE tegen deze beenderen: Zie, Ik ga geest in u brengen en u zult tot leven komen. Ik zal pezen op u leggen, vlees op u doen komen, een huid over u heen trekken, en geest in u geven, zodat u tot leven komt. Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben.
Toen profeteerde ik zoals mij geboden was, en er ontstond een geluid zodra ik profeteerde, en zie, een gedruis! De beenderen kwamen bij elkaar, elk been bij het bijbehorende been. En ik zag, en zie, er kwamen pezen op, er kwam vlees op en Hij trok er een huid overheen, maar er was geen geest in hen.
Hij zei tegen mij: Profeteer tegen de geest, profeteer, mensenkind! Zeg tegen de geest: Zo zegt de Heere HEERE: Geest, kom uit de vier windstreken en blaas in deze gedoden, zodat zij tot leven komen. Ik profeteerde zoals Hij mij geboden had. Toen kwam de geest in hen en zij kwamen tot leven. Zij gingen op hun voeten staan, een zeer, zeer groot leger.

Jesaja 26:19 en Ezechiël 37:1-10 (HSV)

Gedeelten uit het Nieuwe Testament
Door het geloof heeft Jakob bij zijn sterven ieder van de zonen van Jozef gezegend en hij boog zich in aanbid­ding neer, terwijl hij leunde op het uiteinde van zijn staf. Door het geloof heeft Jozef bij zijn sterven melding gemaakt van de uittocht van de Israëlieten en heeft hij een opdracht gegeven in verband met zijn gebeente.

Geprezen zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons, overeenkomstig Zijn grote barm­har­tig­heid, opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden, tot een onver­gan­ke­lijke, onbe­vlekte en onver­welk­bare erfenis, die in de hemelen bewaard wordt voor u. U wordt (immers) door de kracht van God bewaakt door het geloof tot de zaligheid, die gereedligt om geopen­baard te worden in de laatste tijd. Daarin verheugt u zich, ook al wordt u nu voor een korte (tijd) – als het nodig is – bedroefd door allerlei verzoekingen, opdat de beproeving van uw geloof – die van groter waarde is dan die van goud, dat vergaat en door het vuur beproefd wordt – mag blijken te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, bij de openbaring van Jezus Christus. Hoewel u Hem niet gezien hebt, hebt u Hem (toch) lief. Hoewel u (Hem) nu niet ziet, maar gelooft, verheugt u zich met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde, en verkrijgt u het einddoel van uw geloof, (namelijk) de zaligheid van uw zielen.
Hebreeën 11:21-22, 1 Petrus 1:3-9 (HSV)

Geen blijvende stad alhier
Aartsvader Jakob wist: we zijn wel in Egypte, we zijn hier gastvrij ontvangen en de farao is ons welgezind, maar Egypte is niet mijn vaderland. Mijn vaderland is elders, dat is Kanaän dat de Heer aan Abraham heeft beloofd, en waar Abraham is gestorven en begraven. Dat land is mijn vaderland. Daar wil ik begraven worden, in dezelfde spelonk van Machpela, waar Abraham, Sara, Isaäk en Rebekka begraven zijn. In dat land ligt de toekomst van mijn grote familie.
Daarom werd Jakobs lichaam na zijn dood gebalsemd, om zijn lichaam in goede toestand te houden voor de staatsbegrafenis die hij na een lange reis kreeg in de spelonk van Machpela bij Hebron.

In Genesis 28:33 lezen we ‘en hij werd verenigd met zijn voor­ge­slacht’. Een beschrijving die ons er op wijst, dat het leven niet ophoudt bij de dood, maar dat je na dit leven wordt verenigd met je voorouders.
Wij mogen weten, dat deze aarde niet ons definitieve vaderland is. Ons vaderland is elders, ons vaderland is het ‘huis met veel woningen’ waarover Jezus sprak (Johannes 14:2).

Maar onze bestemming is niet alleen een woning bij de Heer in de hemel. Het gaat God ook om de aarde. Hij belooft ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbij gegaan’ (Openbaring 21:1). Hij belooft een opstanding uit de doden met een onvergankelijk hemels lichaam, zoals Paulus beschrijft in 1 Korinthe 15:19-23: ‘Als wij alleen voor dit leven op Christus onze hoop gevestigd hebben, zijn wij de meest beklagenswaardige van alle mensen. Maar nu, Christus ís opgewekt uit de doden en is de Eersteling geworden van hen die ontslapen zijn. Want omdat de dood er is door een mens, is ook de opstanding van de doden er door een Mens. Want zoals allen in Adam sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Ieder echter in zijn eigen orde: Christus als Eersteling, daarna wie van Christus zijn, bij Zijn komst.’
Met die hoop, met dit uitzicht, mogen we leven.

Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige. (Hebreeën 13:14)

Wees de eerste die reageert op "Sjabbatslezingen: Geen blijvende stad alhier"

Geef een reactie