In de roman Machla beschrijf ik een beestje dat zich vastzet op de bomen en een rode kleur achterlaat. Toen ik meer hoorde over dit diertje, een insect bekend onder de naam Coccus Ilicis, wilde ik het graag langs laten komen in het boek Machla.
De Coccus Ilicis heeft uiterlijk gezien meer weg van een tor dan van een worm. Het schijnt dat de mensheid tijden heeft gedacht dat het beestje een bes was in plaats van een dier. Dat komt doordat het vrouwtje van de Coccus Ilicis zich aan een boomstam vasthecht even voor ze eitjes gaat leggen. Ze doet dat zo grondig dat ze nooit meer loskomt. Het vrouwtje legt haar eitjes en beschermt ze met haar lichaam. Als de eitjes zijn veranderd in larven en de kinderen voor zichzelf kunnen zorgen, sterft de moeder. Als dat gebeurt, scheidt ze een dieprode kleur af, die haar jongen een karmozijnen kleur geeft. De vloeistof komt ook op de schors terecht, vandaar mijn idee voor de bloedende bomen in Machla.
‘Maar ik ben een worm en geen man…’
In de Bijbel komt de Coccus Ilicis onder andere voor in Psalm 22, een Messiaanse psalm geschreven door koning David. In vers zeven staat: ‘Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen en veracht door het volk.’ Hier is niet het gangbare woord voor worm gebruikt, maar ‘towle’ah’ en dat staat voor de Crimson Worm oftewel, de Coccus Ilicis.
Een vrouwelijke worm die niet alleen sterft aan het hout om haar kinderen leven te geven, maar die ook door te sterven haar kinderen hun identiteit geeft: de kenmerkende karmozijnen kleur.
In de tijd dat Machla leefde, dat is in dezelfde tijd als Yeshua/Jezus, schraapten de mensen de dode lichamen van de Crimson Worm van de bomen. Deze werden gedroogd en dan tot poeder vermalen. Hiermee werd onder andere kleding een dieprode kleur gegeven: karmozijn. Het bijzondere van de kleur is dat je hem met geen mogelijkheid kan uitwassen. Karmozijn is zeer kleurvast.
De karmozijnrode draad werd wit op Jom-hakipoerim.
Op Jom-hakipoerim, Grote Verzoendag of Dag van Verzoeningen, komt deze kleur ook langs. Voordat de priesters de bok, waarop symbolisch de zonden van Israël waren gelegd, de woestijn in stuurden, bonden ze een wollen, karmozijnrode draad aan de Tempeldeur. Volgens de Joodse overlevering werd de rode draad wit zodra de bok de woestijn had bereikt.
Een wonder van de Eeuwige, om Zijn volk te laten zien dat hun zonden vergeven waren. Zoals Jesaja het omschrijft: ‘Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.’ (1:18b)
In de Talmoed staat beschreven dat zo’n veertig jaar voor de verwoesting van de Tweede Tempel de rode draad niet meer wit werd. Er gebeurden meer vreemde dingen: de deuren van de Tempel gingen bijvoorbeeld vanzelf open terwijl ze vergrendeld waren.
Het grootste wonder, dat niet in de Talmoed beschreven staat, gebeurde rond diezelfde tijd iets buiten Jeruzalem, vlakbij de Tempel. Daar ging Psalm 22 in vervulling toen Yeshua/Jezus stierf en weer levend werd.
Hij stierf niet alleen om Zijn kinderen leven te geven, maar ook om hen een identiteit te geven: Zijn kinderen.
Wees de eerste die reageert op "De worm en de Man"