Haftarah Besjallach gaat over de parallel tussen het doden van Isra‘Els vijanden in de dagen van Mozes met het doden van Isra‘Els vijanden in de Richtertijd.
Isra‘Els vijanden gedood
Na de dood van de beslechter (richter) ‘Ehoed begon Javien (Jabin), de koning van Kena’an (Kanaän), die te Chatsor resideerde, Isra‘El te onderdrukken. Het leger van Javien werd geleid door Siesera‘ (Sisera). De profetesse Devorah (Debora) trad in die tijd op als beslechter in Isra‘El. Zij liet Baraq uit het stamgebied van Naftalie komen en herinnerde hem eraan dat God hem opdracht had gegeven om een leger te vormen en strijd te voeren met Siesera‘ bij de berg Tabor. Baraq wilde dit echter alleen doen als Devorah met hem mee zou gaan. Zij wilde dat wel doen, maar het zou hem niet helpen. God zou Siesera‘ namelijk overgeven in de hand van een vrouw.
Baraq nam de berg Tabor in bezit en dit kwam Siesera‘ te weten. Meteen trok hij met een groot leger daarheen uit en sloeg zijn kamp op. Devorah liet Baraq weten dat het moment was gekomen dat God zou afrekenen met Kena’anim. Baraq wist hun leger zodanig grondig te overmeesteren dat Siesera‘ te voet het slagveld moest ontvluchten.
Chever, een kleinzoon van Chovav, schoonfamilie van Mosjéh (Mozes; 4:11; Nm 10:29), had zijn tenten opgeslagen in Naftalie. Siesera‘ vluchtte naar zijn tentenkamp en omdat Chever vriendschappelijke betrekkingen had met Javien. Chevers vrouw, Ja’el, nodigde Siesera‘ uit toevlucht te nemen in haar tent en zij verzorgde hem. Toen hij echter in diepe slaap was gevallen nam ze een tentpin en een hamer en sloeg de pin dwars door zijn slaap in de grond. Toen Baraq het tentenkamp van Chever bereikte bij zijn zoektocht naar Siesera‘, riep Ja’el hem en toonde ze het lijk van Siesera‘ in haar tent. Op die manier vernederde God Javien: zijn sterkste leider gedood door een vrouw. Dit was ten gunste van Isra‘El, die geleidelijk de overhand kreeg en zich van Javien ontdeed (karat).
Daarna zongen Devorah en Baraq een overwinningslied aan God (Rich 5). Daarin komen details naar voren waarvan de meesten niet in het voorgaande verslag worden genoemd, zoals:
• Hoe slecht de situatie in Isra‘El was vanaf de beslechter Sjamgar tot aan het optreden van Devorah (vss 6-8). De verdrukking door Javien was dus het gevolg van Isra‘Els rebelleren tegen God in die periode.
• Het noemen van de Qenietische Ja’el samen met de Isra‘litische Sjamgar (vs 6) en de eer die de beschrijving en het bezingen van Ja’els heldendaad wordt gegeven (vs 24) lijkt haar tot de beslechters van Isra‘El te rekenen.
• Dat het leger van Baraq was gevormd door vrijwilligers uit de stammen ‘Éfrajim, Binjamin, Manasjéh, Jisssaschar (Issakar), Naftalie en Zevoeloen (vss 14-15, 18).
• Dat de Isra‘Elim van Re‘oeven (Ruben), Gil’ad, ‘Asjer en Dan geen soldaten stuurden (vss 15-17).
• Dat Kena’anie (Kanaänitische) koningen meetrokken met Siesera‘ tegen Isra‘El (vs 19).
• Dat zelfs engelen bij de strijd tegen Siesera‘ waren betrokken (vs 20).
• Dat de inwoners van de noord-Isra‘Elitische plaats Meroz geen soldaten stuurden en daarom door Gods engel werd vervloekt (vs 23; vergelijk Mt 11:21).
• Verdere details over hoe Ja’el Siesera‘ had gedood (vss 25-27).
• De vermoedelijke reactie van Siesera‘s moeder op het uitblijven van de terugkeer van haar zoon (vss 28-30)
Parallellen
Sidra‘ Besjallach (Ex 13:17-17:16) gaat over de route die God de Isra‘Eliem liet volgen bij het verlaten van Mitsrajim. Het was een slingerroute die de Farao moest verleiden om achter hen aan te jagen (radaf; 14:3). God opende (baqa’) de Jam Soef zodat de Isra‘Eliem over de bodem ervan konden doorgaan. Farao en zijn leger volgde hen, maar God sloot de Jam Soef meteen nadat de Isra‘Eliem aan de andere oever de Sinajwoestijn hadden bereikt. Farao’s leger verdronk daardoor. Op de weg naar de berg Chorev (Horeb) gaf God hen op wonderlijke wijze water en voedsel.
De haftarah bij deze sidra‘ (Rich 4:4-5:31) lijkt ogenschijnlijk geen verband te hebben met de sidra‘. Maar toch springen drie parallellen meteen in het oog, namelijk de verdrukking van de Isra‘Eliem door een tiran (Farao in de sidra‘ en Javien in de haftarah), het door Gods ingrijpen vernederen en verslaan van het leger van Isra‘Els vijand en het daarom zingen van een overwinningslied door Gods leidslieden (Mosjéh en de profetes Mirjam in de sidra‘ en Baraq en Devorah in de haftarah). In beide liederen worden de recente gebeurtenissen genoemd: de heldhaftigheid van mensen en het handelen van God ten gunste van Isra‘El. Beide liederen noemen zaken die in het verslag van de gebeurtenissen niet staan vermeld.
Torahgedeelten
De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:
• 15:17 Mosjéh heeft het over de berg Chorev. Deze woorden worden vooral opgevat als profetie over de Tempelberg, maar dat is onwaarschijnlijk. De Tempelberg werd pas honderden jaren later aan God gewijd.
• 16:5, 23 Mosjéh herinnert de Isra‘Eliem aan deze mitswah van de (wekelijkse) jom Sjabbaton (Lc 23:56) vooraf aan het verbond van Chorev (Horeb). Het is immers Gods mitswah aan Adam en zijn nageslacht (Gn 2:2-3). Deze herinnering wijst erop dat (sommige van) Gods bepalingen allang bekend waren. Ze bestonden al voordat Hij Zijn verbond instelde. Daarom is het ook niet afgeschaft in het Nieuwe Verbond (Hb 4:9).
• *16:29 Het reis- en werkverbod op een jom Sjabbaton wordt herhaald (Hnd 1:12).
De met een * aangegeven torot zijn door de rabbijnen vastgesteld als mitswot uit de 613.
Volgende week: Haftarah Jitro over parallellen met de komst van de schoonvader van Mosjéh en de verbondssluiting bij de berg Chorev.
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Besjallach – In (de) wegzending (van Farao)"