Haftarah Kie tetse‘ gaat over Gods Verbondsvoorwaarden die Mozes aan Isra‘El voorhield en de trouw van God aan dat Verbond verkondigd door Jesaja.
God kondigt Isra‘Els herstel uit de verbanning aan
Door de profetendienst van Jesja’jahoe (Jesaja) riep God Tsiejon (Sion) op om te juichen, ondanks dat ze onvruchtbaar zouden zijn en niet gebaard of weeën zouden hebben (Js 54:1; Gal 4:27). Deze woorden zouden op een bepaalde moment tijdens hun aanstaande verbanning vervuld worden. Isra‘Els verbanning staat voor geestelijke onvruchtbaarheid.
Onvruchtbaarheid wordt in het Midden-Oosten gezien als een schande, want een vrouw hoort volgens die cultuur getrouwd te zijn en dan kinderen te baren. Bovendien zou onvruchtbaarheid op gebrek van Gods zegen wijzen (teken zijn van Gods toorn). Het baren moet niet letterlijk worden opgevat, zoals in profetieën veel niet letterlijk maar figuurlijk bedoeld is. Kinderen krijgen staat voor het vrucht dragen voor God; bovenal het maken van volgelingen van God.
Dat de eenzame (ongetrouwde) meer kinderen kan hebben dan de getrouwde betekent: maken van volgelingen is niet afhankelijk van de mens(elijke voorwaarden). Alleen God maakt dat mogelijk. Natuurlijk moeten gelovigen er wel aan werken. In Jesja’jahoe’s tijd ontbrak dat volledig. Ook legde Isra‘El zich erop toe om als de volken te leven die ze uit het beloofde Land verdreven hadden; de Kena’aniem (Kanaänieten).
God liet Isra‘El weten dat Hij hen maar tijdelijk zou verbannen, maar daarna weer met grote ontfermingen (berachamiem gedoliem) zou vergaderen. In barmhartigheid van altoosdurendheid (bechéséd ’olam) Zich weer over hen zou ontfermen (vss 7-8). God is immers Isra‘Els Losser (Go‘al). Net zoals God geen watervloed meer zou brengen over heel de aarde (Gn 9:11), zo zou Hij dan Isra‘El niet weer verbannen. Deze profetie wordt dus pas vervuld nadat Isra‘Els huidige verbanning – de verstrooiing onder de natiën – zou zijn weggenomen in de toekomst; bij de komst van de Messias (Zach 9:9).
God zou Isra‘El dan oproepen zich voor te bereiden op de komst van heel veel proselieten (Js 54:2-3; Rm 11:25; Opb 7:9). Gods volk zou dan de heidenen (lees: goddelozen) verdringen. Isra‘El zou zich dan niet moeten schamen voor hun verleden, want God zou dit achter Zich hebben gelaten. Het vergeten hebben. God zou weer met Isra‘El zijn, zodat Hij eindelijk weer de ‘Élohej (God) van heel de Schepping zou zijn (vs 5).
Parallellen
Sidra‘ Kie tetse‘ (Dt 21:10-25:19) gaat over de bepalingen over het dagelijkse leven, zoals hoe mannen hun gezin zouden moeten besturen, over het voltrekken van de doodstraf en andere straffen, over barmhartigheid voor het bezit van de naaste Isra‘Eliet en voor wilde dieren. Over de kleding van Isra‘Eliem (man van vrouw onderscheiden). Over het bouwen van huizen en doen van landbouw. Over de seksuele omgang van Isra‘Eliem onderling. Wie in de geloofsgemeenschap mogen komen. De omgang met de vijanden van Isra‘El; over oorlogvoering.
Deze haftarah (Js 54:1-10) is deels hetzelfde is als haftarah Noach en heeft, net als de vorige haftarah, geen parallel met de sidra‘.Toch is er een verband met Gods Verbondsvoorwaarden die Isra‘El zou moeten navolgen als ze in het beloofde Land zou wonen en die, gehandhaafd door de godsdienstige rechtspraak, zouden hun maken tot Gods enige natie op aarde.
Isra‘els huidige staat van verbannen zijn, waarop de profetie van Jesja’jahoe is gebaseerd, toont hoe ernstig dat God de naleving van Zijn Verbondvoorwaarden neemt. Toch leert een deel van de christenheid (protestanten) dat Gods omgang met hun onvoorwaardelijk is (dat Zijn Verbondsvoorwaarden voor hen niet van toepassing zouden zijn). Dat Hij voortdurend en altijd Zijn volk (inclusief de christenheid) hun zonden zou vergeven. Sommigen denken zelfs dat God altijd alles zou vergeven (Alverzoening)! Dat is strijdig met wat in deze haftarah en ook elders in de Bijbel geleerd wordt. God maakt de rekening op van ieders leven en zal daarnaar handelen (Ex 32:33). Er blijft dus ook in het Nieuwe Verbond alle reden om ontzag voor Hem te hebben (Ps 33:8; Hb 12:28) en dat ook concreet in Gods volk te handhaven (1 Tim 5:20).
Torahgedeelten
De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:
• *21:10-21 Diverse bepalingen voor gelovige mannen.
• *21:22-23 Bepalingen voor Gods volk over het voltrekken van de doodstraf door ophanging (zonder extreme marteling, zoals kruisiging).
• *22:1-4 Gelovigen dienen in barmhartigheid verantwoordelijkheid te nemen voor eigendommen van de naaste broeder, maar niet voor dat van buitenstaanders (*23:15-16; 19-20; 24:6-7, 10-11).
• *22:5, 9-11 Gelovigen moeten niet vermengen wat God onvermengbaar heeft verklaard in Zijn Schepping (*25:13-16).
• *22:6-8 Gelovigen moeten zorgdragen voor andere schepsels en niet alleen vanuit hun eigen behoefte handelen.
• *22:13-19 In Bijbelse zin mag alleen een gelovige man zijn huwelijk ontbinden, maar alleen onder strikte voorwaarden (21:14; 24:1).
• *22:20-30 Hoererij moet in Gods volk worden bestraft en afgehandeld worden volgens godsdienstige bepalingen (24:1-4). Ook als het per ongeluk gebeurt (*25:11-12).
• *23:1-8 De Tempel mocht alleen bezocht worden door hen die aan bepalingen voldeden.
• *23:9-14 Gods volk mocht alleen oorlog voeren volgens godsdienstige bepalingen (24:5).
• *23:21-23 Gelovigen moeten doen wat ze God beloven, want Hij zal dat opeisen.
• *23:24-25 Gelovigen mogen eten van de opbrengst van het veld van de naaste broeder, maar alleen ter plekke (24:19-21).
• 24:8-9 Gelovigen moesten de Tsara’at voorschriften en aanwijzingen van de kohaniem (Isra‘Eltische priesters) zeer nauwgezet navolgen.
• 24:12-15 Gelovigen moeten arme mensen barmhartig behandelen (vss 17-22).
• 24:16 Elke gelovige is verantwoordelijk voor diens eigen (geestelijke) leven. Ongeacht familieverbanden.
• 25:1-3 Gelovigen (die daartoe geautoriseerd zijn) moeten in barmhartigheid strafmaatregelen nemen.
• *25:4 Gelovigen mogen hun ‘dienaren’ bij het werk niet belemmeren om opbrengst van hun werk te hebben.
• *25:5-10 Verwante gelovigen moeten zorgdragen voor elkaars nalatenschap. Wie dit weigert zal bestraft worden volgens de bepaling.
• *25:17-19 Gods volk is verplicht Zijn wraak uit te voeren.
De met een * aangegeven bepalingen zijn door de rabbijnen vastgesteld als mitswot uit de 613. In deze sidra‘ staan volgens de rabbijnen 74 mitswot.
Volgende week: Kie-tavo‘ over een parallel in verband met de aangezegde verbanning van Isra‘El.
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Kie tetse‘ – Als je uitgaat (voor oorlog)"