Shabbats­lezingen: God heeft geen groot leger nodig

In het boek Numeri wordt tweemaal een volkstelling vermeld, die ruim 600.000 strijdbare mannen oplevert. Maar God is niet onder de indruk van grote aantallen manschappen. Hij berispt David na een volkstelling, en geeft de overwinning aan de 300 mannen van Jozua.

De Bijbelgedeelten voor de komende shabbat Bamidbar (In de woestijn) zijn:
✡ Torahlezingen: Numeri 1:1 – 4:20,
✡ Profetenlezing: Hosea 2:1-22,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Romeinen 9:22-33.

Een gedeelte uit de Torahlezing
De HEERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï, in de tent van ontmoeting, op de eerste dag van de tweede maand, in het tweede jaar nadat zij uit het land Egypte waren vertrokken: Neem het aantal op van heel de gemeen­schap van de Israëlieten, inge­deeld naar hun geslachten en naar hun families, over­een­kom­stig het aantal namen, al wie mannelijk is, hoofd voor hoofd. Het gaat om ieder in Israël die met het leger uittrekt, van twintig jaar oud en daar­boven. Die moet u tellen, inge­deeld naar hun legers, u en Aäron.
(…)
Van de zonen van Naftali, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, over­een­kom­stig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken, zij die geteld waren uit de stam Naftali: drieën­vijftig­duizend vierhonderd.
Dit waren degenen die Mozes telde, samen met Aäron en de leiders van Israël, twaalf mannen waren er, één man namens zijn familie. 45 Allen van de Israëlieten die geteld waren, allen die met het leger uittrokken in Israël, naar hun familie, van twintig jaar oud en daarboven; 46 allen die geteld waren, waren zes­honderd­drie­duizend vijf­honderd­vijftig man.

Numeri 1:1-3 en 42-46 (HSV).

Een gedeelte uit de Profetenlezing
Toen stond Jerubbaäl (dat is Gideon) vroeg op, met al het volk dat bij hem was. Zij sloegen hun kamp op bij de bron Harod, terwijl het kamp van Midian ten noorden van hem lag, achter de heuvel More, in het dal. En de HEERE zei tegen Gideon: Het volk dat bij u is, is voor Mij te talrijk om Midian in hun hand te geven. Anders zou Israël zich tegen Mij kunnen beroemen en zeggen: Mijn eigen hand heeft mij verlost! Welnu, roep toch ten aanhoren van het volk: Laat wie bevreesd is en beeft, terug­keren en zich naar het gebergte van Gilead haasten! Toen keerden er uit het volk tweeën­twintig­duizend man terug, zodat er tienduizend overbleven.
Daarop zei de HEERE tegen Gideon: Het volk is nog te talrijk. Laat hen afdalen naar het water; daar zal Ik hen voor u uitzui­veren. Zo zal het gebeuren: van wie Ik tegen u zal zeggen: Deze mag met u optrekken – die mag met u optrekken. Maar al degenen van wie Ik zal zeggen: Deze mag niet met u optrekken – die mag niet mee optrekken. En hij liet het volk afdalen naar het water.
Toen zei de HEERE tegen Gideon: Iedereen die het water met zijn tong oplikt zoals een hond likt, die moet u apart zetten, en ieder­een die zich op zijn knieën bukt om te drinken eveneens. Het aantal van hen die met hun hand het water naar de mond brachten om het op te likken, was driehonderd man. Maar heel de rest van het volk had zich op hun knieën gebukt om water te drinken. Toen zei de HEERE tegen Gideon: Door de driehonderd man die gelikt hebben, zal Ik u verlossen en Midian in uw hand geven. Laat daarom al het overige volk weggaan, ieder naar zijn woonplaats.
(…)
Zo kwam Gideon met de honderd mannen die bij hem waren, bij de rand van het kamp. Het was aan het begin van de middelste nachtwake, net nadat zij de wacht weer hadden opgesteld. Toen bliezen zij op de bazuinen en sloegen de kruiken die in hun hand waren, in stukken. Zo bliezen de drie groepen op de bazuinen en braken de kruiken. Met hun linkerhand hielden zij de fakkels vast en met hun rechterhand de bazuinen om daarop te blazen. En zij riepen: Het zwaard van de HEERE en van Gideon! En zij stonden rondom het kamp, ieder op zijn plaats. Toen ging heel het kamp op de loop. Ze schreeuwden het uit en vluchtten weg. Toen de driehonderd op de bazuinen bliezen, richtte de HEERE het zwaard van de een tegen de ander, en dat in heel het kamp. En het leger vluchtte naar Beth-Sitta in de richting van Zerera, tot aan de oever van Abel-Mehola, boven Tabbath.

Rechters 7:1-7, 19-22 (HSV)

Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
Omdat velen roemen naar het vlees, zal ik ook eens roemen. Want u verdraagt met genoegen de dwazen; u bent immers zo wijs? Want u verdraagt het, als iemand u tot slaven maakt, als iemand u verslindt, als iemand het uwe afneemt, als iemand zich boven u verheft, als iemand u in het gezicht slaat.
Tot eigen oneer zeg ik: wij zijn zwak geweest. Maar waarin iemand ook durf toont – ik spreek in dwaasheid – daarin toon ook ik durf. Zijn zíj Hebreeën? Ik ook. Zijn zíj Israëlieten? Ik ook. Zijn zíj nageslacht van Abraham? Ik ook. Zijn zíj dienaars van Christus? – ik spreek als een waan­zinnige – ik sta boven hen; in inge­span­nen arbeid veel vaker, in slagen bovenmate, in gevan­genis­sen veel vaker, dikwijls in doods­gevaar.
Van de Joden heb ik vijfmaal de veertig min één zweepslagen ontvangen. Driemaal ben ik met de roede gegeseld, eenmaal ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een heel etmaal heb ik in volle zee doorgebracht.
Op reis was ik vaak in gevaar door rivieren, in gevaar door rovers, in gevaar van de kant van volks­genoten, in gevaar van de kant van heidenen, in gevaar in de stad, in gevaar in de woestijn, in gevaar op zee, in gevaar onder valse broeders, in inspanning en moeite, vaak in nachten zonder slaap, in honger en dorst, vaak in vasten, in koude en naaktheid.
Afgezien van wat van buitenaf komt, overvalt mij dagelijks de zorg voor alle gemeenten. Als iemand zwak is, zou ík dan omwille van hem niet zwak zijn? Struikelt iemand, zou ík dan niet branden van veront­waar­diging? Als er geroemd moet worden, dan zal ik roemen in mijn zwakheid.

2 Korinthe 11:18-30 (HSV)

God heeft geen groot leger nodig
Ruim 600.000 strijdbare mannen zou het volk Israël tellen, volgens de volkstellingen in Numeri 1 en 26. Een enorm aantal, waarmee de totale bevolking op twee tot drie miljoen zou uitkomen. Onvoorstelbare aantallen, die voor onvoorstelbare problemen zouden zorgen, zoals: hoe steken die in een paar uur de Schelfzee over? Hoe leger je die in de schaduw van 70 palmbomen? Hoe sprak Moses die toe zonder geluidsinstallatie?
Er zijn diverse oplossingen gezocht voor dit probleem. Het meest aannemelijk lijkt een vertaalkwestie te zijn. Het Hebreeuwse woord voor duizend, אֶלֶף èlèf, kan ook een (familie)groep of een groep strijders onder een leider aanduiden: ‘Mijn geslacht is het geringste in Manasse’ (Rechters 6:15)
Bij de opdracht aan Mozes om het volk te tellen staat nadrukkelijk: ‘Neem het aantal op van heel de gemeen­schap van de Israëlieten, inge­deeld naar hun geslach­ten en naar hun families’. Die indeling naar families is dus een deel van de telop­dracht.
Dat wijst er op, dat je die grote getallen moet splitsen. Het duizendtal geeft het aantal families of strijdgroepjes aan, dat waren er 598, en het tweede getal is het afgeronde aantal strijdbare mannen, 5550.
Latere bewerkers van de Hebreeuwse tekst vertaalden èlèf weer met duizend, en telden de 5550 van het aantal strijdbare mannen op bij de 598 strijdgroepjes of duizendtallen, en kwamen zo op 603.550 strijders.

God heeft geen groot leger nodig om een vijand te verslaan. Dat ondervond Gideon, die een groot deel van zijn leger zag vertrekken. God gaf de overwinning aan slechts 300 strijders, die vooral kabaal maakten.
Denk ook aan het legertje van slechts 318 man, waar­mee Abram de koningen van het Oosten versloeg (Genesis 14)

Vele eeuwen later liet koning David een volkstelling houden, en die wekte Gods toorn op. Waarom? In Numeri 1 en 26 werd geteld met een duidelijk doel, het binnengaan van het land, gevechten met de legers van Kana’an, steden veroveren, en het land verdelen onder de stammen. David had de telling niet nodig voor oorlogs­doel­einden. Hij telde alleen maar om zich te verheugen over zijn grote leger­macht.

David wilde zich beroemen op een groot leger, de apostel Paulus wil zich echter niet beroemen op wat hij is of wat hij heeft bereikt of op de visioenen van de hemel, die hij heeft gehad. Hij roemt in het lijden dat hij heeft doorgemaakt. Hij beroemt zich niet op zijn kracht, zijn wel­spre­kend­heid, zijn afstam­ming uit de stam Benjamin, het behoren tot de zeer recht­zinnige wets­getrouwe stroming van de Farizeeën. Hij beroemt zich op zijn zwakheid, het lijden dat hij mee­maakt, en dat hij daarin Christus mag dienen.

==================

Voor een uitwerkingen van deze sidra voor een Bijbelleeskring, zie Numeri-1.pdf

Wees de eerste die reageert op "Shabbats­lezingen: God heeft geen groot leger nodig"

Geef een reactie