Wat betekent het christelijke mede-burgerschap in de praktijk?

Theoloog Bob van Dijk debuteerde met zijn boek De vervangingsleer voorbij, wat nu?

Theoloog Bob van Dijk debuteerde deze week met zijn boek De vervangingsleer voorbij, wat nu?. Hij wil een handreiking geven naar aanleiding van de positieverklaring van de Verenigde Pinkster- en Evangeliegemeenten (VPE) over de relatie tussen de christelijke gemeente en het Joodse volk. Dit is volgens Van Dijk een mooi begin, maar nog niet het laatste woord.

Het boek opent met vijftien stellingen die de leidraad van de rest van het boek vormen. Daarvóór staan nog een verantwoording voor de spelling, een drietal inleidingen en een lijst met definities. Al deze ‘opstapjes’ komen op mij wel wat verwarrend over. Het blijkt een uitdaging te zijn om het boek samen te vatten. Maar uitdagingen zijn er om aan te gaan. Drie dingen wil ik daarom graag aandragen. Wat zegt Van Dijk over christelijk Zionisme, het mede-burgerschap van Israël, en de rol van de Thora in de christelijke (evangelische) gemeente.

Steun het Joodse volk, in plaats van het te vervangen

Steun het zionisme
De vervangingsleer is duidelijk achterhaald: “de brutaalste diefstal aller tijden”, “valse profetie”, etc. (hf 1). Door de vervangingsleer ontspoorde onze verhouding met Israël. Om deze dwaalleer buiten de deur te houden, vraagt Van Dijk zich dus af: Hoe moeten we met Israël omgaan als we hen niet vervangen? In plaats van Israël te minachten als een achterhaalde godsdienst (vervangingsleer) worden we door Van Dijk opgeroepen om met ons hele hart achter het Zionisme te staan (p. 218). Het Zionisme is de bijbelse droom van het volk Israël dat zij zullen terugkeren naar het aan hen beloofde land. Deze verbinding met hun vaderland is essentieel voor hun bestaan als volk. En wij worden opgeroepen om hen als volk lief te hebben en te troosten.

Maar daar is nog niet alles mee gezegd, want wat zegt het over ons als wij het Joodse volk nu steunen in plaats van vervangen? Wat blijft er dan over van onze christelijke identiteit?

Toch wel burgers van Israël
Volgens Van Dijk is de identiteit van de christelijke gemeente belangrijk om over na te denken. We zijn immers een volk met een naam en een rol in de geschiedenis. Hij zoekt in zijn boek daarom met name een antwoord op de vraag: wie zijn wij christenen dan wél? Hoewel het ‘niet minder dan een groot geheimenis’ is, mogen we ons volgens Van Dijk wel dégelijk mede-burgers van Israël weten (stelling 2c). We zijn er deel van geworden, zoals al vanaf de belofte aan Abraham in de Bijbel wordt geleerd. Abraham zou toch vader van ‘vele volken worden’ (p.37)? Profetisch gezien worden Efraïm en Manasse (die een Egyptische moeder hadden) ook als medeburgers geplaatst in het gezin van Israël (Gen. 48, zie noot 89 op p. 62), en zo verder.

In een aantal stellingen ontvouwt Van Dijk wat dit medeburgerschap dan inhoudt. Het is een óngedacht voorrecht om toegevoegd te zijn bij het volk van God. In Christus mogen wij, die eens veraf waren (verloren stammen) nu dichterbij komen, naar Efeze 2. We mógen waardige burgers van Israël worden en krijgen daarvoor zelfs een bijbelse naam: ‘het huis van Efraïm’ (stelling 2d). Als ’tweede huis van Israël’ hoeven we de plaats van de Joden niet in te nemen, maar kunnen náást hen staan. Ook de Thora krijgt dan voor christenen, als tweede huis in Israël, zijn vollédige betekenis. Dat de kerk daar afstand van heeft genomen  is het daarom het grootste gebrek van de christelijke theologie (stelling 6). Dit is een moedige stellingname van Van Dijk die zich specifiek richt tot de evangelische beweging. Daar neemt men meestal afstand van de Tenach als ‘niet voor ons’ omdat ‘Jezus het al vervuld heeft’ (Zie bijvoorbeeld de bestseller Destined to Reign van Joseph Prince (2007), pag. 11-18). Als je de de woorden ‘Thora’, ‘geboden’ of ‘sabbat’ noemt, komt je relatie met veel evangelische gelovigen dan ook onder zware druk te staan. Veel christenen geloven nu eenmaal in het vooroordeel dat de wet louter en alleen ‘zonde doet kennen’ en dus oordeel en bestraffing op het oog heeft. Om dit bespreekbaar te maken is niet makkelijk. Van Dijk waagt zich eraan, o.a. steun zoekend bij ds. Edjan Westerman’s recente boek ‘De Messias leren’ (2015).

Maar wat betekent het in de praktijk als christenen dat willen herstellen? Dat is niet eenvoudig en het boek lijkt dan ook wel eens tegenstrijdig. Bijvoorbeeld: “De Thora is wel van kracht, maar Joodse feesten en geboden mogen niet door niet-Joden worden uitgevoerd” (blz. 122). Hoe zit dat?

Wel moet worden erkent dat God nóóit de zondag heeft geheiligd.

Bijbelse feesten en geboden
Het eerste dat me opvalt is dat we de hemelse voedingsrichtlijnen in acht mogen nemen en Gods feesten vieren, inclusief de sabbat. Hier word ik heel erg blij van, want dit is een unieke stellingname, die overigens al langer in de messiaanse beweging wordt omarmt. Maar, veróórdeel elkaar nu niet in het volgen van feesten of spijswetten (stelling 9a). Leg het elkaar dus niet op om dingen uit de Thora wel of niet te doen. Ook dat stemt me gelukkig. Het ‘gij zult’ wat voor veel geboden in de Bijbel staat, betekent namelijk helemaal niet dat we erom veroordeeld zullen worden, of dat er elkaar op moeten beoordelen. Het heeft juist een profetische betekenis: ‘je zal!’
Van Dijk maakt daarom ook onderscheid tussen ‘zich houden aan’ de feesten (wat onmogelijk is zonder Tempel) en het víeren van feesten (p. 156). Consequent laat Van Dijk dus klinken dat dit vieren niet ‘moet’. Sabbat is juist een ónt-moetingsdag, een dag om het ‘moeten’ af te leren (p. 167). Ook hoeven zondagsvieringen niet te worden afgeschaft. Wél moet worden erkend dat God nóóit de zondag heeft geheiligd. De onderbouwing hiervan, onder andere door M.J. Paul, staat als een huis.

Het valt me daarom wel tegen dat de messiaanse beweging op het laatst toch nog even onder kritiek wordt gesteld (p. 379-380). ‘Bepaalde mensen’ zouden ‘Israël doodknuffelen’ en ‘jood spelen’ door de uitvoering van bepaalde geboden van het Joodse volk ‘af te pakken’ (1). Als specifieke voorbeelden worden elders in het boek genoemd: ‘een mezoeza aan de deur’, het ‘dragen van gedenkkwastjes’ of het ‘aansteken van kaarsen op vrijdagavond’ (volgens een citaat van Bart Wallet op p. 120-121). Christenen zouden dit niet mogen doen want ze zijn exclusief voor de ‘heiliging van Israël’ (2) en leiden tot ‘onderwerping aan de Talmoed’ (3). Daar kan ik niet veel mee als messiaans schrijver er spreker. De argumenten kloppen ook niet.

  1. Ten eerste kun je pas van ‘afpakken’ spreken als iemand ‘onteigend’ wordt. Door bepaalde bijbelse praktijken in acht te nemen naar het voorbeeld van het Joodse volk, doen we juist wat de Bijbel profeteert: We nemen dan een voorbeeld aan het Joodse volk en gaan óók over op het doen van wat de Bijbel leert (zie Deut. 4:6-8), niet ‘in plaats van’ hen. De mezoeza wordt voorgeschreven in Deut. 6:9, de gedenkkwastjes in Num. 15:38. Het aansteken van een licht vinden we in Ex. 27:10, waarbij messiaanse gelovigen vaak ook Matth. 5:14 lezen. Wat is er mis mee om dit te doen? Als wij werkelijk deel zijn van Israël, kunnen we toch ook de praktische uitwerking daarvan beproeven?
  2. Volgens het tweede argument zou dit voor de heiliging van Israël zijn. Maar werd de heiliging door de apostelen niet óók aan de christelijke gemeente voorgeschreven? Waarom zouden wij daarvoor geen bijbelse voorschriften mogen gebruiken? De apostelen wijzen ons toch voortdurend op de Tenach?
  3. Het derde punt is dat we ons dan ‘onderwerpen aan de Talmoed’. Maar waarom zou degene die iets uit de Talmoed leert, zich er slaafs aan onderwerpen? Waarom zou hij geen christen meer zijn? Zijn messiasbelijdende Joden dan soms ook verkeerd bezig? We hadden toch bedacht om elkaar niet te veroordelen of de wet voor te schrijven? Mogen messiaanse gemeentes, die er ten slotte als eerste mee begonnen, dan niet zoeken naar Gods Koninkrijk om tot voorlopige conclusies te komen?

Deze vragen had ik graag nog een antwoord op gehad.

Een mooie aanvulling
Verder is het een boek van een enthousiaste pionier die vrijmoedig de hand aan de ploeg slaat, om onze christelijke identiteit nu eens kleur te geven vanuit de gedachte dat we wel dégelijk volk van God zijn. Hopelijk zal de mooie boodschap over de betekenis van het medeburgerschap door velen gezien en aanvaard worden. Wellicht kan Van Dijk nog werken aan een wat eenvoudiger versie, met een lagere drempel. Ik denk dat in 150 pagina’s kan lukken wat nu in 384 pagina’s vol citaten wat lastig te ontdekken valt: de christelijke gemeente als het huis van Efraïm, heeft net als het Joodse volk óók de Thora ontvangen en in het bijzonder de feestencyclus. Daar kan de VPE over gaan nadenken, want is het een mooie en bijbelse aanvulling op hun stellingname.

Bob van Dijk, 2016, De vervangingsleer voorbij, wat nu?. Uitgever: Christians For Israel Nederland, mail bestelling@cfi-nederland.nl.
€19,95, 384 pagina’s, ISBN: 978-94-92178-02-2

Geef een reactie