Gelovigen kennen meestal de hoofdlijnen van de Bijbel wel, maar zijn niet altijd bekend met bijzonderheden die naar voren komen in opmerkelijke teksten. Kennis van de grondtekst en de context kan dan nieuw licht werpen op de bedoeling van de opsteller van een Bijbelgeschrift. Maar cruciaal is ook om daarbij begrip te hebben van de centraliteit van de Torah. Dat kan helpen deze teksten beter te doorgronden, waardoor soms een betere of andere kijk op geloofszaken kan worden verkregen.
In het vorige hoofdstuk bracht de auteur van deze brief de volgende punten naar voren:
• Herhaalde oproepen om de begeerten van het vlees op te geven
• De parallellie tussen de Here Jezus en Zijn talmoediem (leerlingen)
o Zoals Hem worden talmoediem door de wereld verworpen, maar door God als uitgekozen gezien
o Zoals Hij worden talmoediem na de dood levend gemaakt vanuit hun geest. Dat drukt hun watergraf (de waterdoop) ook uit
• Dat de talmoediem Gods volk vertegenwoordigen[1]
• Gehoorzaamheid aan menselijke/wereldlijke bepalingen en gezagdragers. Zelf als die de talmoediem (tijdelijk) verdrukken. Hij voert het aardse leven van de Here Jezus op als voorbeeld/richtsnoer
• Huwelijksrichtlijnen voor talmoediem
• Algemene richtlijnen voor talmoediem
H4: Sjim’on betoogt dat lijden[2] aanleiding zou moeten geven om te stoppen met zondigen. Hij brengt zondigen in verband met voldoen aan de vleselijke begeerten[3]. Opnieuw legt hij een rechtstreeks verband tussen de Here Jezus en de talmoediem door te stellen dat de laatsten zich moeten wapenen met dezelfde intentie (ennoian hoplisaste) als Hij had als het gaat om lijden in het vlees. Hij ontliep het niet, maar onderging het gehoorzaam[4]. Want zij die lijden in het vlees zijn onthouden zich (pepautai) van zondigen (vss 1-2)[5]. Daarmee hebben gelovigen al veel te lang hun tijd verdaan. Hij koppelt zondigen aan de wil van de heidenen[6]. Later in dit hoofdstuk zet hij dit als contrast uit tegenover de wil van God (vs 3).
Hij weet dat heidenen de talmoediem lasteren, omdat ze tegen hun levensstijl ingaan of er in elk geval niet in mee gaan en die levensstijl walgelijk en verwerpelijk vinden (vs 4). God zal dat lasteren oordelen. Niet slechts aan levenden, maar ook aan hen die als gestorven zijn (vs 5).
Sjim’on herhaalt de geheime kennis uit het vorige hoofdstuk (zie 3:19). Dat de Here Jezus, zoals alle gestorven mensen, naar de Sje’oel – de onderwereld – moest afdalen. Daar heeft Hij het evangelie aan geesten van overleden mensen bekend gemaakt. Daardoor konden ook zij deel krijgen aan Gods verzoening. Opnieuw wordt het onbepaalde woord pneumati genoemd, wat weer bevestigd dat het niet om de Heilige Geest gaat maar om de geest van overleden mensen (vs 6)[7].
Opnieuw stelt Petros dat “het eindpunt van alles nadert” (pantoon to telos engiken). Maar de latere generaties weten dat hij net als Paulos veel te ver vooruit loopt hij op het echte einde, want zelfs na bijna 2000 jaar ligt dat moment nog steeds in de (verre) toekomst. Sjim’on roept, vanuit zijn bijna nihilistische kijk, op om vanuit het aanstaande einde te leven. Om overeenkomstig dan ook serieus te zijn (soofronisate) en nuchter (nipsate) ten gunste van gebeden (proseuchas) (vs 7).
Hij roept op in zulk godsdienstig leven (beseffende dat het einde nabij zou zijn) vooral onderlinge liefde te hebben die robuust is (tegen een stootje kan). Dan volgen de woorden “dit soort liefde bedekt tal van zonden”. Op de eerste plaats is dit wijsheid uit de Tenach (Oude Testament; Spr. 10:12). Waar dan vaak aan gedacht wordt is dat dit wijsheid is over sociale omgang van mensen. Wie echt iemand liefheeft verdraagt veel meer van die ander, dan in neutrale zin en zeker in wereldse zin[8].
Maar dit kan echter niet zozeer bedoeld zijn. Hier wordt namelijk harmatioon – zonden genoemd. Het gaat dan om godsdienstige vergoeding en dat gaat dus over spiritualiteit. God is dan het oogpunt en dit heeft dan betrekking op Torahnavolging. Aangezien liefhebben het hoogste doel is van Torahnavolging wordt een logisch gevolg zichtbaar. Wie zich met het hoogste doel van Torah – liefhebben van de naaste en (daarmee) van God – bezig houdt overtreft daarmee lagere bepalingen.
Het bedekken (kalupsei) van zonden is dus niet zozeer dat mensen onderling vergevingsgezind zouden worden door robuuste liefde, maar dat God zonden in verband met lagere bepalingen minder zwaar laat wegen[9] in verhouding tot de hogere waarde van de betoonde liefde (vs 8).
Petros noemt enkele praktische voorbeelden van dit liefde betoon: gastvrijheid naar elkaar zijn zonder tegenzin. Elkaar dienen gebruikmakende van de door God gegeven genadegave. Want door een genadegave in te zetten en uit te nutten blijkt dat iemand deze gave onderkent en waardeert (vss 9-10).
In woord en daad dient God daarmee de ruimte gegeven te worden en het richtpunt te zijn en niet het eigen gewin. God dient verheerlijkt te worden door de Here Jezus. Wat bedoelt Petros met dit laatste? De talmoediem staan in dienst van de Here Jezus. Hij is hun Hoofd, Middelaar en Meester. Evenzo staat de Here Jezus in dienst van God, de Vader. God is Zijn Hoofd (1 Kor 11:3). Als de talmoediem doen wat God wil (Torahnavolging), dan komt dat ten goede aan hun dienst aan de Here Jezus. Als de Here Jezus God, de Vader, Zijn dienst aan Hem optimaal kan vervullen, mede door de dienst van de talmoediem aan de Here Jezus, dan komt dat ten goede aan Zijn dienst aan God, de Vader. Hiermee brengt Sjim’on, zoals eerder in deze brief, dus de talmoediem in direct verband met de Here Jezus Die in direct verband staat met God, de Vader.
Het is opvallend dat Petros deze zin eindigt met een verheerlijking van God als een gebed, want hij eindigt deze woorden met “Amen”. Deze gebedswoorden lijken op de toegevoegde woorden aan het zogenoemde ‘Onze Vader’ gebed (Mat 6:13) (vs 11).
Sjim’on wijst erop niet verbaast te zijn over het vuur ter beproeving (puroosei pros peirasmon). Hij brengt dit in verband met het lijden van de Here Jezus. Het gaat in dit geval dus niet om Zijn lijden in Messiaanse zin[10], maar Zijn Persoonlijk lijden van Godswege ter toetsing (bijvoorbeeld in de Olijfbomentuin (Mat 26:39)) (vss 12-13). Petros onderscheidt wel lijden als iemand talmoedie is. Dat is lijden omdat anderen die persoon vervolgen.
Sjim’on stelt dat het een zegen is als de talmoediem door de naam van de Here Jezus veracht worden, want de heerlijkheid en de Geest van God rusten dan op hen. Net als in het vorige vers, maar ook in deze hele brief worden de talmoediem weer in direct verband gebracht met de Here Jezus. In sommige manuscripten heeft dit vers een bijzin, waarin twee partijen benoemt die betrokken zouden zijn bij de genoemde vervolging: de lasteraars en de gelovigen (vs 14). Petros maakt expliciet dat lijden als boosaardige hier niet bedoeld is (vs 15). Hij noemt de talmoedie een messiaans gelovige (christianos[11]) en roept op God met die benaming te verheerlijken (vs 16)[12].
Eindtijd, wat Petros hiervoor al noemde, betekent volgens hem dat Gods oordeel komt. Dit oordeel begint bij Gods huisgezin (oikou tou Theou), waarbij de rechtvaardigen ervan maar amper dat oordeel gunstig zouden doorstaan. Hoe slecht zou het dan wel niet aflopen voor God-lozen, zondaren en ongehoorzamen? (vss 17-18). Maar hij bemoedigt hen die nu lijden naar Gods wil. Hij roept hen op om hun levenswil (psuchas) aan God te wijden door goed te doen (agathopoiais: d.i. Torahnavolgend te leven), want Hij is betrouwbaar (vs 19).
+++
[1] Een problematisch punt voor de christenheid (kerk) dat immers geen volksverband heeft. De christenheid is dus wat anders dan Gods volk (hiermee is niet het fysieke volk Isra‘El bedoeld, maar de mensen die God toebehoren) en staat er zelfs (groten)deels buiten!
[2] Zoals eerder uitgelegd in deze serie wordt in deze brief met lijden bedoeld: onterecht lijden in verband omdat iemand leerling van de Here Jezus is.
[3] Dit verband is er slechts gedeeltelijk en indirect. Zondigen betekent in Bijbelse zin: tegen Gods wil (Torah) ingaan. Torah is godsdienstige onderricht gericht op spirituele opbouw van de mens. Maar het is overduidelijk dat vleselijke begeerten strijdig zijn met het dienen van God en het vereren van Zijn Naam.
[4] Hoewel Hij onnuttig lijden uit de weg ging (Jh 8:59; 10:39). Torahnavolging (God leren eren en dienen) heeft niet te maken met masochisme.
[5] Petros bedoelt het besef dat lijden juist vaak komt door zonden. Het zij door eigen zonden of door zonden van anderen de gelovige aangedaan. Dit laatste staat centraal in deze brief. Lijden kan verminderd of weggenomen worden als zondigen ophoudt. Het woord pepautai moet niet zozeer als definitief beëindigd worden opgevat, maar als ophouden (pauoo) in de zin van proces.
[6] Toon etnoon – haggojim (de natiën). Feitelijk zij die buiten Gods volk staan.
[7] Ook in dit vers komt, net als in het vorige hoofdstuk, tot uitdrukking dat de geest van de mens eeuwig diens wezen vertegenwoordigd en de mens dus na de dood van het fysieke lichaam voortleeft.
[8] Wereldse liefde gaat, zoals alles in die context, uit van ruilhandel. Het is liefde gericht op eigen gewin. Maar in principe is de wereld liefdeloos. Iets geven zonder terug ontvangen betekent verlies, verzwakking en achteruitgang en dat eist dus vergelding.
[9] Maar bedekken is wat anders dan vergeven naar de Torahbepalingen. Bedekken betekent dat ze er wel zijn, maar niet gezien/aangerekend worden. Maar er is dus nog wel werk aan de winkel. Immers, als de liefde zou wegvallen, valt ook de bedekking weg en komen de zonden weer in beeld. Bij vergeven echter gaat het om één-op-één vergoeden. De hier genoemde bedekking is dus een afhankelijk niet aanrekenen. Dat is een bepaalde vorm van Gods genade.
[10] In verband met verzoening en verlossing van gelovigen.
[11] Deze benaming is volgens Handelingen 11:26 voor het eerst gebruikt in Antiochië (eind jaren 40 van de eerste eeuw) en lijkt daarna de gebruikelijke Griekse benaming te zijn geworden van de geloofsgemeenschap van de Here Jezus (Hnd 26:28).
[12] Verheerlijken van God gaat alleen via Torahbepalingen, maar de christenheid doet dat op eigen wijze, waarmee juist het tegenovergestelde gebeurt.
Beriet Chadasjah geschriften nader bekeken – 1 Petrus 4

Wees de eerste die reageert op "Beriet Chadasjah geschriften nader bekeken – 1 Petrus 4"