Sjabbats­lezingen: Het allereerste is voor de Heer

Bij de voorjaarsfeesten werd het eerste van de nieuwe graan­oogst naar de tempel gebracht als dank­offer. Ook de eerste zoon van een gezin behoort aan God. In zijn plaats nam God de stam van de Levieten.

De Bijbelgedeelten voor de sjabbat Bamidbar (In de Woestijn) zijn:
✡ Torahlezingen: Numeri 1:1 – 4:20,
✡ Profetenlezing: Hosea 1:10-2:20,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Romeinen 9:22-33.
In verband met het onderwerp wijken we daar van af.

Gedeelten uit de Torahlezing:
De HEERE sprak tot Mozes: Laat de stam Levi naderbij komen en plaats hem vóór de priester Aäron om hem te dienen. Zij moeten zijn taak en de taak van heel de gemeen­schap vervullen, vóór de tent van ontmoeting, om de dienst van de tabernakel te verrichten. En zij moeten zorg dragen voor al de voorwerpen van de tent van ontmoeting, en de taak van de Israëlieten vervullen door de dienst van de tabernakel te verrichten. U moet de Levieten aan Aäron en zijn zonen geven. Zij zijn hem volledig gegeven uit de Israëlieten. (…)
De HEERE sprak tot Mozes: En Ik, zie, Ik neem de Levieten uit het midden van de Israë­lie­ten, in plaats van elke eerst­gebo­rene onder de Israëlieten, die de baar­moeder opent. De Levieten zullen Mij toebehoren, want alle eerstgeborenen behoren Mij toe. Op de dag dat Ik alle eerstgebo­renen in het land Egypte trof, heb Ik alle eerstge­borenen in Israël, van de mensen tot het vee, voor Mijzelf geheiligd. Zij behoren Mij toe. Ik ben de HEERE.(…)
Al degenen van de Levieten die geteld waren, die Mozes en Aäron, op bevel van de HEERE, ingedeeld naar hun geslach­ten telden, al wie manne­lijk waren van één maand oud en daarboven, waren tweeën­twintig­duizend. De HEERE zei tegen Mozes: Tel alle manne­lijke eerst­gebo­renen onder de Israë­lieten, van één maand oud en daar­boven; en neem het aantal van hun namen op. En neem voor Mij de Levieten – Ik ben de HEERE – in plaats van alle eerstgeborenen onder de Israëlieten, en het vee van de Levieten in plaats van alle eerst­gebo­renen onder het vee van de Israë­lieten. Mozes telde, zoals de HEERE hem geboden had, alle eerst­gebo­renen onder de Israë­lieten. Het aantal namen van alle manne­lijke eerst­gebo­renen van één maand oud en daarboven, over­een­kom­stig degenen van hen die geteld waren, was twee­ën­twintig­duizend twee­honderd­drieën­zeventig. De HEERE sprak tot Mozes: Neem de Levie­ten in plaats van alle eerst­gebo­renen onder de Israë­lieten, en het vee van de Levieten in plaats van hun vee; de Levieten zullen Mij toebe­horen. Ik ben de HEERE. Wat betreft de twee­honderd­drieën­zeventig eerst­gebo­renen van de Israë­lieten die vrijge­kocht moe­ten worden, die het getal van de Levieten te boven gaan, moet u per hoofd vijf sikkel innen. U moet die innen, gerekend volgens de sikkel van het heilig­dom.

Numeri 3:5-9, 11-13, 39-47 (HSV)

Een gedeelte uit de Profetenlezing:
Na de terugkeer uit de ballingschap namen de Levieten hun taak weer op voor het heiligdom in Jeruzalem. Hun zangers liepen in processie over de herbouwde muren van Jeruzalem.
Bij de inwijding van de muur van Jeruzalem zochten zij de Levieten uit al hun woonplaatsen om hen naar Jeru­zalem te brengen, om met blijdschap de inwijding te verrichten, met dankzegging en met gezang, met cimbalen, luiten en harpen. De nakomelingen van de zangers verza­mel­den zich, zowel vanuit het omlig­gende gebied van Jeruzalem als vanuit de dorpen van de Netofatieten, en vanuit het huis van Gilgal, en vanuit de velden van Geba en Azmaveth, want de zangers hadden dorpen voor zichzelf gebouwd rond Jeruzalem. De priesters en de Levieten reinigden zich; vervolgens reinigden zij het volk, de poorten en de muur. Toen liet ik de vorsten van Juda de muur opgaan. Ik stelde twee grote dank­koren en proces­sies op: de ene ging naar rechts, over de muur, naar de Mestpoort, en achter hen liep Hosaja met de helft van de vorsten van Juda, en Azarja, Ezra en Mesullam, Juda, Benjamin, Semaja en Jeremia, en van de nakomelingen van de priesters met trompetten.
Het tweede dankkoor ging in tegenovergestelde richting, met mij erachter, en met de helft van het volk, over de muur. (…) Daarna stelden de twee dankkoren zich op in het huis van God, ook ik en de helft van de machthebbers met mij.

Nehemia 12:27-35 en 38, 40. (HSV)

Een gedeelte uit het Nieuwe Testament:
In die dagen, toen het aantal discipelen steeds toenam, ontstond er gemor van de Grieks-sprekenden tegen de Hebreeën, omdat hun weduwen bij het dage­lijkse dienst­betoon over het hoofd gezien werden. En de twaalf riepen de menigte van de disci­pe­len bij zich en zeiden: Het is niet behoorlijk dat wij nalaten het Woord van God te verkondigen om de tafels te dienen. Zie daarom uit, broeders, naar zeven mannen uit uw midden, van wie men een goed getuigenis geeft, vol van de Heilige Geest en van wijs­heid, die wij voor deze nood­zake­lijke taak zullen aanstellen. Wij echter zullen volharden in het gebed en in de bediening van het Woord.
En dit woord behaagde heel de menigte; en zij kozen Stefanus, een man vol van geloof en van de Heilige Geest, Filippus, Prochorus, Nicanor, Timon, Parmenas en Nicolaüs, een proseliet uit Antiochië. Zij leidden hen vóór de apostelen, en die legden hun, nadat zij gebeden hadden, de handen op.

Handelingen 6:1-6 (HSV)

Het allerbeste is voor de Heer
Bij de tiende en laatste plaag in Egypte stierf elke mannelijke eerstgeborene bij de mensen en het vee, maar God spaarde de Israëlitische jongens en hun vee. Daarom waren alle mannelijke eerstgeborenen van Israël en hun vee aan God gewijd. Dat hield in, dat het vee werd geofferd en de jongens hadden moeten dienen in het heiligdom. Maar na de zware zonde van het maken en dienen van het gouden kalf, waarbij alleen de stam van de Levieten Hem trouw was gebleven, wist God dat het te moeilijk zou zijn voor het gewone volk. Daarom maakte de Heer in zijn liefde en wijsheid deze bijzon­dere keuze, dat de stam Levi Hem zal dienen voor het gehele volk. De stam der Levieten nam de plaats in van alle eerstgeboren jongens.

Er bleken echter in de stammen van Israël 273 meer eerstgeborenen te zijn dan Levieten, die hun plaats innamen. Voor hen moest een losgeld van 5 sikkels worden betaald aan de priesters. In andere teksten wordt dit losgeld van alle eerst­geboren jongens gevraagd (Exodus 13:13, 34:30 ‘Elke eerstgeborenen van uw zonen moet u vrijkopen’; Numeri 18:15). Dit wordt nu nog toegepast in Joodse gezinnen; wanneer de eerstgeborene een jongen is, moet die worden losge­kocht door een bedrag dat overeen komt met de waarde van vijf zilveren munten aan de priester te geven. Zie Hebreeuwse les Besnijdenis en Vrijkopen van de eerstgeborene en Wikipedia.

De Levieten kregen geen priesterlijke taken uit te voeren, maar moesten wel alles regelen rondom de verzor­ging en het vervoer van de taber­nakel. Zij zouden de priesters in staat stellen hun roeping te vervullen. Later deden zij dienst in de tempel en als zangers. Zoiets gebeurde ook in het Nieuwe Testament bij de verkiezing van de ‘diakenen’ in Handelingen 6, zodat de apostelen zich konden concentreren op het gebed en de bediening van het Woord.

Dit plaatsvervangende dienen van de Levieten in de plaats van de eerstgeborenen van het volk was natuurlijk ook een voorafschaduwing van de Eerstgeborene van God, de Heer Jezus Christus, die in onze plaats verzoe­ning deed voor onze zonden en door God tot koning voor eeuwig werd aangesteld (Hebreeën 1:5-14).

Gebed: Heer, wat is mijn plaats in mijn gemeente? Hoe mag ik U daar dienen? Welke van de door U gegeven gaven en talenten wilt U dat ik ga inzetten?

Zie ook deze Sjabbatslezingen:
God heeft geen groot leger nodig, Numeri 1, met een toe­lich­ting op de grote aantallen,
Onze God is een God van orde, Numeri 2,
Vrijgekocht door geld of door Jezus, Numeri 3.
Met dank aan Studiebijbel HSV en bybelskool.com.

1 reactieop"Sjabbats­lezingen: Het allereerste is voor de Heer"

  1. In dit artikel staan helaas enkele onjuistheden.
    1. Kohaniem (Isra’Elitische priesters) waren al eerder door God ingesteld (Ex 28:3) dan het moment van de zonde met het gouden kalf (Ex 32). Denk b.v. aan Melchie-Tsedeq (Gen 14:18), maar wat te denken van ‘Adam en zijn eerste zonen die aan God offerden?

    2. Kohaniem behoren tot de stam Lewie. Dit is een ingewikkelde. Lewie, de zoon van Ja’aqov kreeg drie zonen en slechts één van hen en zijn nageslacht mochten het kohenschap uitoefenen. De andere zonen en hun nageslacht zouden hun bijstaan als dienaren.

    De zonen van Lewie kennen dus twee niveau’s van wijding aan God. Om het nog ingewikkelder te maken (ik heb het niet verzonnen): binnen het korps kohaniem werden maar enkele gezalfd tot kohen gadol (Isra’Elitisch hogepriester).

    De gedachte dat de kohaniem in de plaats zijn gekomen voor de gewone Isra’Eliem is onjuist. Ze vertegenwoordigen de gelovigen (ook zij die niet fysiek van Isra’El afstammen, maar wel in God geloven) bij God. Kohaniem hebben dus niets te maken met nationalisme van Isra’El. De lossing van mannelijke gelovigen wijst juist op de Theocratische eigenschap van Gods volk. Dat zij Hem toebehoren. Ze worden gelost in verband met de dood van de eerstgeborenen van Mitsrajim (Egypte). Zo werkt Pésach (de Uittocht van Isra’El) letterlijk door tot op de huidige dag.

    Maar het kohaniemschap en hun dienaren zijn wel blijvend verbonden aan afstamming van Lewie tot op vandaag. Alhoewel het erop lijkt dat daar in het Messiaanse koninkrijk misschien verandering in komt (dat deze ambten ook opengesteld worden voor afstammelingen uit de natiën!; Jes 66:20-21). Wellicht is er hierin een verband met de Here Jezus Die immers ook door God als Kohen Gadol is aangesteld ondanks dat Hij in Dawieds (koning Davids) geslachtslijn werd ‘ingeënt’ en dus buiten de stam Lewie staat.

    Groet, Marco van Putten

Geef een reactie