Gelovigen kennen meestal de hoofdlijnen van de Bijbel wel, maar zijn niet altijd bekend met bijzonderheden die naar voren komen in opmerkelijke teksten. Kennis van de grondtekst en de context kan dan nieuw licht werpen op de bedoeling van de opsteller van een Bijbelgeschrift. Maar cruciaal is ook om daarbij begrip te hebben van de centraliteit van de Torah. Dat kan helpen deze teksten beter te doorgronden, waardoor soms een betere of andere kijk op geloofszaken kan worden verkregen.
In de vorige twee lessen over de Galatenbrief kwam het volgende naar voren:
• Paulos is door God aangesteld als apostel specifiek voor de niet-Joden en treedt onafhankelijk van de andere apostelen op
• Deze brief heeft hij niet alleen, maar samen met zijn reisgenoten opgesteld
• Het hoofdonderwerp ervan is te waarschuwen voor binnendringers die de talmiediem (leerlingen van de Here Jezus) van de Weg van God willen afhalen
• Enige zaken uit de achtergrond van Paulos
• Paulos ging met Bar-Nabas en Titus naar Jeroesjalajim voor een vergadering over de ophef in verband met de Beriet Mielah (besnijdenis) van niet-Joden
• Dit was ook van groot belang voor Paulos, om te bepalen of zijn specifieke overtuiging over niet-Joden geaccepteerd zou worden door de Natsriem en dat gebeurde
• Paulos stelt dat exclusivisme (het heil beperken tot Isra‘El) fundamenteel strijdig is met het Beriet Chadasjah (B”Ch: het Nieuwe of Vernieuwde Verbond). God heeft Zijn heil voor alle volken bedoeld. Dit Joodse exclusivisme is schadelijk en verloochent de Here Jezus, maar betekent niet dat de centrale plaats van Isra‘El in het B”Ch wordt opgeheven
• Paulos wijst zelfrechtvaardigende Torahnavolging of anderszins zelfverzonnen religiositeit af als vals
H2 (vervolg): Paulos stelt dat als een Joodse talmied terugkeert naar de Judaïstische levenswijze die talmied dan de ontvangen verzoening met God veracht. Hij wordt overtreder (parabatin) van de Torah van het B”Ch (vs 18)[1]!
Dan volgt een cruciale uitspraak die helaas in alle christelijke vertalingen dogmatisch is omgebogen: egoo gar dia nomou, nomooi apethanon hina Theo dzesoo. Dit vers betekent letterlijk: Want ik (ben) door een wet(matigheid), aan een wet(matigheid) stervende opdat ik zou leven (van) God(swege).
Dit lijkt letterlijk het christelijke dogma te bevestigen dat de wet van Mosjéh (Mozes) is opgeheven. De meeste vertalingen hebben dan ook helaas: ‘Want ik ben door de wet (van Mozes) voor die wet gestorven om voor God te leven.’ Maar zoals vaak met de letterlijke tekst is ook deze erg cryptisch. Dit letterlijk interpreteren is dan ook onzinnig en onjuist. In dit geval ongepast zelfs, want dan zou Paulos zichzelf bespottelijk maken.
De juiste uitleg van dit vers begint al met het vers zelf. In de meerderheidsmanuscripten staan de volgende woorden ook nog in dit vers: Christooi sunestauroomai – ik ben (met de) Gezalfde meegekruisigd. In vrijwel alle vertalingen worden deze woorden heel opmerkelijk toch toegevoegd aan het volgende vers. Deze twee woorden zijn echter veelzeggend voor het vers. Bijvoorbeeld over de vermeende Drie-enigheid van God[2]. Belangrijker nog voor de interpretatie van dit vers is dat de Here Jezus blijkbaar dan ook stierf voor/aan een wet(matigheid), want dat blijkt uit het voorvoegsel sun – mede/samen.
Voor sommigen begint de betekenis van dit vers waarschijnlijk nu duidelijker te worden. Wie durft immers te beweren dat de Here Jezus dood is voor de Torah? Aannemende dat Paulos met het woord nomos ook altijd de Torah bedoelt. De Here Jezus is namelijk kohen gadol (Isra‘Elietisch hogepriester) geworden en dat is natuurlijk juist om Gods Torah na te volgen en recht te doen. Deze twee woorden aan het einde van het vers zijn dus cruciaal onderdeel ervan om dit vers te begrijpen[3].
Een betere vertaling van dit vers zou kunnen zijn: Want ik ben door Torah(navolging) onder een wetmatigheid van afsterven gekomen, zodat ik leef van Godswege. De Here Jezus meegekruisigd zijnde[4]. Die verbinding tussen Torahnavolging, het aan zichzelf afsterven net zoals de Here Jezus werkt Paulos in latere brieven verder uit en wordt een van de kernpunten van zijn onderwijs (Rom 3:20; 7:24).
De gedachte dat Paulos met dit vers dus zou reflecteren op zijn verleden[5] (d.i. dat hij door te gaan geloven in de Here Jezus een radicaal andere overtuiging zou hebben gekregen over Torahnavolging[6]) blijkt door de voorgestelde vertaling onjuist. Hij heeft het dan juist over zijn huidige overtuiging als talmied van de Here Jezus. Hij ziet in Torahnavolging nu dus een negatieve werking[7], terwijl het Jodendom dat altijd positief zag[8].
Voor velen zal deze stap te snel gaan of twijfelachtig gevonden worden. Dat Paulos twee verschillende betekenissen zou geven aan hetzelfde woord nomos in één vers.
Het Griekse woord nomos
Nomos kan in Bijbelse zin, afhankelijk van de context, zaken als Torah, wetmatigheid, macht of vast principe, zoals de scheppingsorde, betekenen. Het bewijs dat dit kan blijkt uit de gangbare vertaling van vers 19: “Want ik ben … voor de Torah afgestorven…”. Dat dit onjuist moet zijn blijkt overduidelijk uit de bijzin die erop volgt “om voor God te leven.” Niemand kan voor God leven[9] zonder Zijn wil (Torah) te doen. Als Paulos zou hebben bedoeld dat de Torah wat hem betreft afgeschaft zou zijn (“voor de Torah afgestorven”), dan zou hij nog ernstiger ontspoort zijn dan Petros die hij hier bestraft (vss 19-20)!
Dat nomos in dit geval wetmatigheid van afsterven betekend wordt expliciet in de woorden: Christooi sunestauroomai – de Gezalfde meegekruisigd zijnde. In dit vers, net zoals op in andere Bijbelteksten, komt dus naar voren, wat ook in andere briefen van Paulos voorkomt, dat het woord nomos soms verschillende betekenissen heeft. In dit geval zelfs in één zin. Helaas hanteren Bijbelvertalers vaak de regel dat een Grieks woord consequent maar op één vaste manier vertaald wordt. Daar komt in dit geval nog bij dat vertalingen vooral gedomineerd worden door dogma’s. Hier de vermeende afschaffing van Torah.
Maar dan volgt het paradoxale (het schijnbaar tegenstrijdige) in het betoog van Paulos. Hij is dan wel meegekruisigd met de Here Jezus, toch leeft hij nog, terwijl de Here Jezus eraan stierf. Hoe kan dat? Dat komt omdat de Here Jezus hem vertegenwoordigt als kohen gadol. Het negatieve van Torahnavolging brengt ook leven voort, omdat Hij dit ambt van kohen gadol uitoefent. Het vlees wordt dan wel afgebroken, maar de geest van de gelovige komt tot leven en gaat door Torahnavolging groeien. Zich ontplooien.
Ook zit op de achtergrond van dit vers ook de overtuiging medeopgewekt te zijn in geestelijke zin en later in letterlijke/fysieke zin bij de opwekking van de doden. We zien deze dubbele gedachte – sterven aan het vlees geeft leven in de geest – bijvoorbeeld terug in Filippenzen 3:10-11 (vs 20).
Het is allemaal genade van God. Maar als rechtvaardiging bereikt kan worden door het simpelweg navolgen van de Torah (zelfrechtvaardiging), dan heeft de Here Jezus gefaald en niets van God verkregen. Dan zou de verzoening met God nog niet verkregen zijn. Dan is het hele nageslacht van ‘Adam nog steeds onder satans macht. Een vervallen staat, waarvan de Torah geen verlossing kan geven. Het Jodendom van de Tenach en het latere Judaïsme getuigen daarvan (vs 21)[10].
H3: Paulos komt tot de kern van deze brief. Hij vindt de Galaten erg naïef (a-noitoi – zonder verstand zijn) en dat ze onder een soort geestelijke macht (ebaskanen – onder een betovering) zijn gekomen. Ondanks dat ze de Here Jezus hebben leren kennen als gekruisigde (vs 1).
Diverse manuscripten hebben toevoegingen:
– Ti aletheia mi peithesthai – de waarheid niet gehoorzaamt (in de zin van overtuigd zijn; King James Vertaling (KJV)/Statenvertaling (SV)). Dit na het eerste gedeelte van dit vers.
– En umin – bij jullie. Dit in verband met het bekend maken van de gekruisigde.
Hij vraagt hen hoe ze ooit tot geloof zijn gekomen. Was dat:
a) Door het doen van Judaïstische[11] bepalingen (eks ergoon nomou)?
b) Door tot begrip te komen (door onderwijs) over geloofsvertrouwen (eks akois pisteoos)?
Het moet duidelijk zijn dat Paulos het eerste (de Judaïstische bepalingen) niet heeft gebracht. Deze bepalingen zijn geen Bijbelse Torah, want die Torah is immers niet apart gebracht maar is inclusief in het evangelie. Het Griekse woord nomou moet dus verduidelijkt worden (vs 2).
Blijkbaar heeft die nomou te maken met vlees (in plaats van met geest). Dit is een thema (de tegenstelling van vlees (sarki – de menselijke/aardse, gevallen natuur) en geest (pneumati – de oorspronkelijk/God gegeven natuur) dat nog vaker zal terugkomen bij Paulos. Hij komt hiermee terug op zijn beschuldiging van onverstand. Ze begrijpen het verschil niet tussen zaken van het vlees en van de geest. Ten diepste gaat het ook om het begrip van wat de Heilige Geest is en doet, want de Galaten waren vlees voordat ze gelovig waren geworden. Paulos zegt dus eigenlijk dat ze (dreigen) terug (te) vallen.
Opvallend is dat de meeste vertalingen het woord pneumati opvatten als de Geest van God, maar dat is veel te voor de hand liggend. Ook is er geen direct verband tussen vlees en Zijn Geest. Paulos heeft het hier alleen over de mensen, dus pneumati heeft met hen te maken (vs 3).
Paulos vraagt hen over datgeen ze ondervonden hadden – epathete. Het Griekse woord kan ook negatief – lijden verdragen (zo opgevat in KJV/SV) – zijn. Dat is ook aannemelijk, want als mensen geestelijk ontwaken en zo actief worden dan is dat een groot gevaar voor de wereld die onder satans macht is. Was die ondervinding dan vergeefs (eiki – ijdel/voor niets)? Hij doet er een schepje bovenop. Was het maar tevergeefs! Dan was het niet zo erg zoals het nu is. Want dan hadden de talmiediem vlees gebleven (epi teleiste; vs 3), maar dreigen ze, na geestelijk ontwaakt te zijn, weer als dood (vlees) voor de geestelijke wereld te worden. Want als dit laatste beschouwt Paulos de denkwereld van de Judaïsten (vs 4).
Paulos vraagt hen of God, Die de Geest geeft en krachten onder hen werkt, die dingen doet op basis van de hiervoor genoemde a) of b)? Hij probeert de Galaten opnieuw bedachtzaamheid bij te brengen (vs 5).
Paulos voert Avraham op die, door op God te vertrouwen, door Hem werd aanvaard. Dat vertrouwen was er voorafgaande aan daden en kwam voort vanuit de persoon (vs 6). Allen die op deze wijze geloven behoren tot ‘Avrahams soort. Het gaat niet om letterlijke afstamming (hoewel Isra‘Elietische gelovigen dat wel zijn), maar ‘kinderen’ staat voor hen die behoren tot dezelfde familie van God. Zij die hun vader nadoen, van hem geleerd hebben (opvoeding). Dat is een sneer naar de Judaïsten die hun religie baseren op legalisme (zelfrechtvaardiging) en navolgen van door de mens verzonnen bepalingen (vs 7).
Dan volgt een syntactisch kromme zin, maar wat bedoeld wordt is dat God niet-Joden aanvaardt als ze Hem vertrouwen. Vandaar de goede boodschap (evangelie) aan ‘Avraham, dat alle volken in hem gezegend zouden kunnen worden als ze vertrouwen (voorwaardelijk). Blijkbaar ziet Paulos Avraham als onderscheiden van de volken. Namelijk het vrome nageslacht van Sem-Heber. Feitelijk was ‘Avraham ook geen Isra‘Eliet, want dat volk moest immers nog door God geschapen worden. Hij was evenzeer onder de volken, maar wel onderscheiden door zijn geloofsvertrouwen[12]. De volken ziet God dus in principe als God-lozen. Zij die buiten het vrome nageslacht bestaan.
God heeft altijd al niet-vromen tot Zich getrokken. Meer mensen dan in de Bijbel vermeld staat. Maar de ‘goede boodschap’ waar Paulos op doelt is dat wat, vanaf de uitstorting van de Heilige Geest, op grote schaal mogelijk is geworden. Dit werd mogelijk na de verzoening van ‘Adam door de plaatsvervangende marteldood van de Here Jezus (vs 8).
Gelovigen – zij die onbevangen, voorafgaande aan geloofswerken, God al vertrouwen – worden hetzelfde gezegend als ‘Avraham eens (vs 9).
+++
[1] Dit vers richt zich dus uitsluitend op Joodse talmiediem en niet in algemene zin tot elke gelovige (zie vs 15).
[2] Paulos geeft namelijk aan dat God en de Here Jezus onderscheiden zijn. Bijvoorbeeld voor wat betreft leven en sterven. God kan immers niet sterven, maar de Here Jezus is gestorven aan de kruisiging. Maar ook dat Paulos eigenlijk schrijft dat hij voor God, de Vader, leeft en niet zozeer voor de Here Jezus.
[3] Het toont dus overduidelijk een eigen agenda van de christenheid om opzettelijk ervoor te kiezen deze belangrijke woorden die bij dit vers horen ervan los te koppelen en te verbinden aan het volgende vers. Sterker, door dat te doen komt het volgende vers ook in een ander licht te staan.
[4] Stern interpreteert in zijn Complete Jewish Bible vertaling dit vers zo als zou Paulos stellen gestorven te zijn aan de zelf-rechtvaardigende Torahnavolging van het Jodendom. Hij interpreteert dan de woorden nomou en nomooi beiden als Torah, zoals vrijwel alle uitleggers doen. Inlezen van het woord ‘zelf-rechtvaardigende’ wijst op zijn specifieke vertaal-agenda die ook juist is, maar hier niet bedoelt lijkt te zijn en ook vele malen minder relevant is dan het afsterven van de gelovige aan diens vlees ten behoeve van God(sdienst).
[5] Het vers anders(om) opvatten toont wel een terugblik op het verleden: Want zonder meegekruisigd te zijn met de Gezalfde zou ik, ondanks Torah(navolging), gebonden zijn aan wetmatigheid om dood te zijn voor God. Hoewel het woord apethanon eigenlijk niet ‘dood’ betekent, waarvoor ook een ander Grieks woord gebruikelijker is, maar afsterven/doden van.
[6] Dat die afgeschaft of dood voor hem zou wezen.
[7] Dat Torah de Weg van afsterven aan zijn vlees is geworden. Feitelijk heeft de Geest van God hem de ogen geopend voor de gevallen schepping door middel van Torah.
[8] Als Weg om te overleven als Jood in een God-loze wereld en de gevallen schepping.
[9] Dat is van nut Zijn voor vanuit Gods optiek en niet vanuit eigen overtuiging.
[10] Beiden wijzen een weg om als gelovigen te overleven onder satans macht en nuttig te kunnen zijn voor God, zonder een verlossing ervan te kunnen bieden. Dat is de ‘zwakte’ van die vormen van Jodendom.
[11] Buiten-Bijbelse, zelfverzonnen bepalingen afgeleid van de Bijbelse Torah. De opkomende leer van de Fariziem. Hun zelfrechtvaardigende visie op Torahnavolging.
[12] Hij had dat al voordat God hem de opdracht gaf naar het land van de Qana’anim (Kanaänieten) te gaan.
Beriet Chadasjah geschriften nader bekeken – Galaten – Hoofdstuk 2-3


Wees de eerste die reageert op "Beriet Chadasjah geschriften nader bekeken – Galaten – Hoofdstuk 2-3"